De zuivering bij de waterschappen
121
“Wij vangen hen allen”
“Personen in dienst van de waterschappen”
Aan de zuivering van allerlei beroepsgroepen, zoals kun
stenaars, journalisten, notarissen, politiemensen en bur
gemeesters, is in de naoorlogse geschiedschrijving veel
aandacht besteed, maar de zuivering van bestuurders en
ambtenaren van waterschappen is een nog onbeschreven
blad. In de context van de Tweede Wereldoorlog bete
kent ‘zuivering’ het bestraffen van ‘foute’ bestuurders en
ambtenaren. Daarmee bedoelde men personen die zich
tijdens de oorlog ‘onvaderlandslievend’ hadden gedra
gen door, meer dan onvermijdelijk was, samen te werken
met de bezetter. Deze collaborateurs moesten worden
bestraft en/of ontslagen. Voor hen was in de ogen van de
Nederlandse regering en van het gros van de bevolking
bij de wederopbouw geen rol meer weggelegd in het
bestuurlijke en ambtelijke apparaat.
bevonden, kon worden geïnterneerd en uit het kiesrecht
of het recht om ambten te bekleden worden ontzet. Ook
kon het vermogen van deze personen verbeurd worden
verklaard. Zwaardere gevallen werden behandeld door
een van de vijf Bijzondere Gerechtshoven.
Naast deze rechtspraak kwam er een zuivering
van het ambtenarenapparaat, waarbij nationaalsocia-
listen werden ontslagen en figuren die hadden gefaald
door zwak optreden of beoordelingsfouten, aan de kant
werden gezet. De wettelijke basis voor deze zuivering
van overheidspersoneel vormde het in januari 1944
afgekondigde Zuiveringsbesluit, dat kort voor en na de
bevrijding nog werd aangevuld. Alle ambtenaren en be
stuurders van de Rijksoverheid, provincies, gemeenten
en waterschappen vielen onder het Zuiveringsbesluit.
Al op 10 mei 1941, precies één jaar na de Duitse inval,
had koningin Wilhelmina voor Radio Oranje gesproken
over “de handvol landverraders, waarvoor in bevrijd
Nederland geen plaats meer zal zijn”. “Wij vangen hen
allen”, had de Nederlandse regering in ballingschap
bij monde van Justitieminister mr. J.M. van Angeren
in september 1944 via radio Oranje beloofd. Met deze
“landverraders” zou “snel, streng en rechtvaardig” wor
den afgerekend.324 Maar na de bevrijding bleek al snel
dat het om veel meer dan ‘een handvol’ mensen ging: er
werden meer dan 150.000 Nederlanders gearresteerd
op verdenking van samenwerking in een of andere vorm
met de Duitse bezetter. Zij werden vervolgd in het kader
van de zogeheten bijzondere rechtspleging.325
De wettelijke basis daarvoor was al in 1943 ge
legd door het Besluit Buitengewoon Strafrecht (BBS), dat
allerlei vormen van hulpverlening aan de vijand strafbaar
stelde. Het lidmaatschap van de NSB en haar mantel
organisaties viel daar niet onder, net zomin als ambte
lijke collaboratie. Om dergelijke uitingen van een ‘foute’
gezindheid ook te kunnen aanpakken, werd in septem
ber 1944 het Tribunaalbesluit afgekondigd. Dit maakte
het mogelijk mensen te berechten die zich hadden
gedragen “in strijd met de belangen van het Nederlandse
volk of afbreuk hebben gedaan aan het verzet tegen de
vijand en diens handlangers”. Er werden 19 Tribunalen
ingesteld die hierover oordeelden. Wie schuldig werd
Ondanks de eerdergenoemde wetsbesluiten, was er direct
na de bevrijding veel onduidelijkheid en verwarring over
de vraag hoe het nu precies zat met de waterschappen. Zo
meenden GS van Noord-Holland, dat waterschapbestuur-
ders niet vielen onder de categorie “personen in dienst
van de waterschappen” als bedoeld in het Zuiverings
besluit.326 Bovendien vroegen zij zich af, welke instantie
bevoegd was om deze bestuurders te staken327, schorsen
of te ontslaan. Dit soort maatregelen werd in de nogal
chaotische overgangsperiode die volgde op de bevrijding,
soms opgelegd door het Militair Gezag, maar wie zou dat
gaan doen als het overheidsapparaat weer op orde was?328
Om aan de onduidelijkheid een einde te maken,
bepaalde de minister van Binnenlandse Zaken, na over
leg met zijn collega van Openbare Werken en Weder
opbouw, in september 1945 dat het Zuiveringsbesluit
1944 tevens gold voor de gekozen bestuursleden van
waterschappen, veenschappen en veenpolders.329
327
328
329
GEEN SOLDAAT KAN DE POLDER REGEREN!
324
325
326
Romijn (2002), 9.
Zie Kooijman (2000).
NHA, tg. 555, PBNH, inv.nr. 288, brief GS aan minister van Waterstaat en
Wederopbouw, 18-7-1945.
Met staken wordt hier bedoeld: het voorlopig verbieden dat iemand zijn
werkzaamheden of beroep uitoefent. In afwachting van een definitief
besluit behield men wel zijn salaris.
Het Militair Gezag fungeerde tot maart 1946 als tijdelijke plaatsvervanger
van het overheidsapparaat. Kooijman (2000), 10, 18.
NHA, tg. 555, PBNH, inv.nr. 288, besluit minister van Binnenlandse Zaken,
6-9-1945.