Molgerdijk lengte 525 m, kruinhoogte 4,15 m NAP. steenbekleding op het buitenbeloop. gewenste toekomstige kruinhoogte 5,85 m NAP. Groene Molgerdijk lengte 365 m, kruinhoogte 3,65 m NAP. buitenbeloop op sommige plekken verdedigd met een paalscherm op afstand. Met breed voorland voorzien van een kapglooiing.30 Bierdijk lengte 845 m, kruinhoogte 4,0 tot 5,40 m NAP. houten paalschermen. gewenste toekomstige kruinhoogte 5,40 m NAP. Rinkewielsdijk lengte 630 m, kruinhoogte 5,10 m NAP. steenglooiing. in 1921 in het kader van de werkverschaffing ver hoogd. gewenste toekomstige kruinhoogte 5.70 m NAP. Marskedijk lengte 2.720 m, kruinhoogte 3,65 tot 5,10 m NAP. steenglooiing dan wel houten paalscherm versterkt. Voorland bij Normerven. gewenste toekomstige kruinhoogte noordelijk deel 5,75 m NAP, voor het deel met paalscherm 5,60 m NAP en achter Normerven 5,40 m NAP. Voor de bepaling van de nieuwe toekomstige kruin hoogten was men uitgegaan van een hoogst mogelijke stormvloed van 3,60 m NAP nabij Den Oever en 3,50 m NAP nabij het Westerlander Klief. De kruinhoogten waren zodanig vastgesteld dat er bij een dergelijke wa terstand geen golven over de zeeweringen heen sloegen. Behalve uit dijken bestond de zeewering langs de Noordkust uit de bekende hoge gronden van zand en keileem. Op twee plaatsen raakten die rechtstreeks de zee, namelijk bij het Hoge Land van Stroe (gedeel telijk beschermd tegen afslag met een paalscherm) en het Westerlander Klief (geheel door steenglooiing verdedigd). Dan was er ook nog het Hoge Land van Vatrop. Dit was van de zee gescheiden door een laag gelegen voorland genaamd De Kompen. Het liep bij storm onder. De Kompen werd beschermd door een kapglooiing, die er tegenwoordig nog ligt, tezamen met een restant betonnen Muraltkering. Het werd later een natuurgebiedje. Tenslotte bevond zich tussen Marskedijk en het Westerlander Klief het laag gelegen Woudstrand, waar bij stormvloed de zee tot diep landinwaarts vrij spel had. Om de achterliggende polders enige bescher- ming te bieden was een inlaagdijkje langs de Konings weg aangelegd. Een nieuwe dijk op deze plaats leek een betere oplossing voor de problemen die bij de afslui ting van de Zuiderzee alleen maar groter dreigden te worden. Daarover later meer. De Amsteldiepdijk31 Voor Wieringen uiterst belangrijk was de verbinding van het eiland met het vasteland van Noord-Holland. In principe had dat kunnen gebeuren vanaf de Oost- dijk van de Anna-Paulownapolder. Maar uitgerekend in die hoek was in 1916 de dijk doorgebroken. Slappe ondergrond! Gekozen werd daarom voor een aan sluiting ter hoogte van de Balgdijk. Aan de Wieringer kant sloot de geprojecteerde dam aan bij de hogere gronden van Westerland. Verkeerstechnisch leverde dat ook goede vooruitzichten op. De Westerlander dijk, altijd een probleemgeval, leek in de nieuwe situatie voldoende beveiligd. Toch vereiste deze dijk tot en met de haven van De Haukes zijn onderhoud omdat ze van belang bleef als tweede waterkering. De bedwinging van het Amsteldiep was de eerste grote uitdaging voor de Zuiderzeewerken. Het ging om een 1.300 m brede zeearm met twee diepe geulen van 12 en 7 m diep. Tussen deze getijgeulen en de vaste wal bevond zich een 1.200 m brede uitloper van het Balgzand. De werkzaamheden aan de Amstel- diepdijk vonden plaats tussen 1920 en 1925. Op 2 juni 1920 gingen ze van start, maar er werd weinig ophef over gemaakt. Om te beginnen werden de twee diepe geulen gedeeltelijk volgestort tot een diepte van - 4,5 m NAP. Helemaal dichtgooien ging niet wegens de scheepvaart naar Kolhorn en Den Helder alsmede de afwatering van het Noord-Hollandse polderland. Later voorzag het buitendijkse Balgzandkanaal hierin.32 Wat betreft de bodemgesteldheid wezen bo ringen van de Rijksgeologische Dienst uit dat het deel Balgzand waarop de dijk kwam te liggen uit veenlagen bestond met heel weinig draagvermogen. Men kon dus grote inzakkingen van het dijklichaam verwachten. De bodem van de geulen bestond daarentegen uit keileem en zand. Bij boringen om winbare klei op te sporen, kwam men op de Oostwal van het Amsteldiep terecht op een plek waar volgens vissers "mirakels harde klei" zat. Dat bleek keileem te zijn. Keileem, dat immers re sistent is tegen stromend water, speelde sindsdien een belangrijke rol bij de aanleg van zowel de 'kleine' als de 'grote' Afsluitdijk. Met noordelijk van Wieringen ge baggerde keileem werd een dam tot stormvloedhoogte opgebouwd. Ook werd zand gebruikt dat boven water een bekleding kreeg van een laag keileem of klei en op het buitenbeloop een steenbekleding tot 4,5 m NAP. Uiteraard maakte men druk gebruik van zinkstukken. De grootste problemen deden zich voor bij het laatste 94 WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2017 | | pagina 96