Profieltekening (maten in m) van de verzwaring van de Noorder-Oeverdijk behorende bij een bestek van RWS van november 1918. De dijk werd verhoogd van 4,03 m NAP naar 5,10 m NAP. Het oude profiel is met een stippellijn aangegeven. RAA, tg. 82.2.013, inv.nr. 57T. ging het om 69.908 gulden en in 1919 om 46.392 gulden. De tendens zette zich voort totdat in 1926 een eind kwam aan de buitengewone uitgaven. Als voor lopig sluitstuk van de extra werkzaamheden bevestig de het heemraadschap op 21 juni 1921 dat voor het algehele herstel van de stormschade en verbetering van de zeeweringen sinds 1916 het enorme bedrag van 323.000 gulden van de Provincie was ontvangen. Met inbegrip van de elders verworven gelden had het heemraadschap in totaal 327.368 gulden uitgegeven.19 Winterwerk aan de Rijkszeewering20 Bij RWS werden in deze jaren openbare werken ook gezien als een maatschappelijk goed: ze schiepen werkgelegenheid. De oorlogsjaren en de economische problemen die daarvan een gevolg waren, hadden vertragingen veroorzaakt, maar de in 1920 benoemde jonge arrondissementsingenieur van RWS in het rayon Hoorn, J.A. Ringers, wilde verder.21 Ringers, geboren Alkmaarder, was een doorzetter, die met verve de waterstaatkundige problemen in zijn geboortestreek aanpakte en meteen blijk gaf oog te hebben voor de bredere maatschappelijke context. Zo had hij verno men dat door de naoorlogse economische crisis 70 grondwerkers op Wieringen in de winter zonder werk zaten. Inhakend op dit probleem richtte hij zich op 20 november 1920 in het volgende indringende schrijven tot zijn superieuren en de minister van Waterstaat A.A.H.W. König: "De aard en oorzaken der werkeloosheid zijn anders dan voorheen. Vroeger was er ook des winters werke loosheid op Wieringen, doch de werkeloozen hadden dan in den zomer gevischt en konden van het in den zomer gespaarde, des winters sober rondkomen. Nu zijn vele visschers door de dure tijden niet in staat hunne oude schepen voldoende te herstellen, mede omdat de visscherij met de aanstaande afsluiting der Zuiderzee in betekenis zal verliezen, hunne schepen voor aforaak verkocht en zij als grondwerkers werk gaan zoeken. Maar op dit moment zijn de werkzaam heden aan de Zuiderzeewerken gestaakt". Er lag echter volgens Ringers werk in overvloed te wachten. De aanleg van met name de afsluitdijken zou den belangrijke consequenties hebben voor de hoogte van de golfoploop in de sterk verkleinde Waddenzee. En de kosten waren voor het departement van Water staat gering, daar stond het Zuiderzeefonds voor in.22 Volop gelegenheid dus tot werkverschaffing aan de dijken die voor herstel en verhoging in aanmerking kwamen. In aansluiting op de Molgerdijk en de Oeverdijk moesten achtereenvolgens de Rinkewiels- dijk, Marskedijk en de Bierdijk aangepakt worden. Bij de Rinkewielsdijk ging het om 630 m dijk met een kruinbreedte van 2,50 m. De kruinhoogte zou variëren van 5,10 m NAP bij de lager gelegen gronden tot 2,45 m NAP bij het hoge land van Stroe. Op 1 mei 1920 werden de benodigde gronden bij Stroe aangekocht. Bij de aansluiting met de Marskedijk moest de kruin hoogte 4,0 m NAP bedragen. Voor dit onderdeel van het project was 180.000 tot 200.000 gulden nodig. De specie kon heel dichtbij uit het 30 ha grote Normer- ven-Buitenveld afgegraven worden. Die grond bestond vooral uit leemhoudend zand (voor het dijklichaam) 17 Ibidem. 18 Ibidem. 19 Ibidem, inv.nrs. 11, 12 en, 13. 20 NHA, tg. 156, inv.nr. 732. 21 Over Ringers vooral Pollmann (2007). 22 Dit fonds werd in december 1918 bij wet ingesteld ter financiering van de Zuiderzeewerken en alles wat daarmee verband hield (Staatsblad 1918, nr. 827). WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS 87

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2017 | | pagina 89