De Zuiderzeevereniging62 En de Provincie?66 ontbraken. Zo kwam in 1885 het Zuiderzeecomité tot stand, dat zich richtte tot alle provincies, gemeenten en waterschappen die om de Zuiderzee waren gelegen met het verzoek om geld en steun. De burgerij werd aldus rijp gemaakt voor grootse plannen.61 Het initiatief van het Zuiderzeecomité werd zeer goed ontvangen. Op 4 januari 1886 kwamen in Amsterdam 150 invloedrijke particulieren en vertegenwoordigers van zes provincies, 52 gemeenten, 64 waterschappen, 15 verenigingen van landbouw, scheepvaart etcetera bijeen. Zij gingen over tot de stichting van de Zui- derzeevereniging met als doel "het instellen van een technisch en een financieel onderzoek omtrent de afsluiting, mede ter voorbereiding eener latere geleide lijke drooglegging van de Zuiderzee, de Wadden en de Lauwerszee". De vereniging had een technisch bureau waarover ir. C. Lely, een veelbelovend waterstaatkundig ingenieur, de leiding kreeg.63 Hij moest een degelijk on derzoek naar de drooglegging uitvoeren. De resultaten van dat onderzoek legde Lely neer in acht nota's, waar van de laatste in maart 1892 verscheen. De technische haalbaarheid stond nu buiten kijf. De Zuiderzeevereniging had ondanks de kritische geluiden zijn tijd mee. De ledenlijst van mei 1901 vermeldde 323 personen, waaronder politici, vader en zoon Van Diggelen, Pieter van Foreest, de dubbele dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen en het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche, en veel gemeenten en waterschap pen rondom de Zuiderzee van Harlingen via Amster dam tot aan de Anna-Paulownapolder en de Waard en Groet. Merkwaardig dat gemeente en Heemraadschap Wieringen - althans in dat jaar - nog schitterden door afwezigheid.64 Toen Lely's laatste nota in druk verscheen, had hij al ontslag genomen bij de Zuiderzeevereni- ging. In augustus 1891 was hij namelijk minister van Waterstaat geworden. Een jaar later stelde Lely een Staatscommissie over het Zuiderzeevraagstuk in. Die bracht twee jaar later rapport uit. Een van de leden was Jan Breebaart Kzn, lid van de Eerste Kamer en in landbouwkringen landelijk een zeer invloedrijk man.65 Hij was onder meer dijkgraaf van Waard-Nieuwland en de Waard en Groet en uiteraard lid van de Zuider- zeevereniging. Van de 27 leden waren 21 - waaronder Breebaart - van oordeel dat de droogmaking van delen van de Zuiderzee, met name de Wieringermeer, van nationaal belang was en dat de technische opzet van Lely de juiste was. Een wetsontwerp, ingediend in 1901 en geba seerd op het plan-Lely, vond echter niet genoeg steun in de Kamers. Lely verliet in 1901 teleurgesteld tijdelijk het strijdtoneel, vertrok naar Suriname en bekleedde daar tot 1905 het gouverneurschap. In deze kolonie bevorderde hij de aanleg van een spoorweg. Pas in 1913 keerde het tij. Althans voorlopig. In het (oorlogs)kabinet Cort van der Linden (1913 1918) bezette Lely voor de derde maal de post van minister van Waterstaat, dit op voorwaarde dat het Zuiderzeeproject echt een regeringsvoornemen werd. In de troonrede van september 1913 kondigde Konin gin Wilhelmina dan ook aan: "Ik acht den tijd gekomen om de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee te ondernemen. Een wetsontwerp tot uitvoering van die afsluiting en gedeeltelijke droogmaking zal U worden aangeboden". Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 zette de Zuiderzeeplannen echter toch voorlopig op een zijspoor. De prioriteiten lagen elders. Mobilisatie, handhaven van de neutraliteit, organise ren van de overzeese handel, distributie enzovoort. Trouwens, de financiën lieten een uiterst duur Zuider- zeeproject op dat moment in de verste verte niet toe. Het valt niet na te gaan hoe het zou zijn afgelopen met Lely's wetsontwerp van 1913 als uit de voedselschaarste tijdens de oorlogsjaren niet was gebleken dat er meer landbouwgrond moest komen. Maar het was vooral de stormvloed van januari 1916 die burgers en bestuur ders met de neus op de feiten drukte. Het hele Zuider zeebekken werd min of meer getroffen. Het scheelde maar een haar of de westzijde van de Zaanstreek met alle grote (voedsel)industrieën als de meelfabriek van Wessanen was onder water verdwenen. Men kan er rustig van uitgaan dat de plannen zonder de waters nood op zijn minst enorme vertraging hadden opgelo pen. Niet alleen landelijk, maar ook regionaal werd serieus nagedacht over de revolutionaire Zuiderzeeplannen. Zo ook bij de provinciebestuurders van Noord-Hol land in 1913. Het ging hun in eerste instantie om de consequenties die de drooglegging van de Wieringer- meer voor het oude land met zich mee zouden bren gen. Een beschikking van GS van 3 december 1913 vermeldde onder meer dat: de kade langs het binnen de indijking te sparen boezemmeer in aansluiting [zal] gebracht mogen wor den met den zeedijk van het heemraadschap. Verder zal eene waterkeering worden gemaakt, bestaande uit hooge gronden, verbonden door inlaagdijken; zoover 80 WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2017 | | pagina 82