Het stormjaar 1877
Hiërarchische verhoudingen bij Rijks-
waterstaat28
Het noordelijk wier-
hoofd bij Den Oever
gezien vanuit het westen.
Tekening in gemengde
techniek, anoniem, circa
1900. NHA, Provinciale
Atlas - Prenten en Teke
ningen, inv.nr. NL-HlmN-
HA_359_004433_M.
1877 was weer een echt stormjaar.26 De stormvloeden
van 30 op 31 januari en in mindere mate van 23 op
24 november veroorzaakten aan de Rijkszeeweringen
veel schade aan grondwerken en steenglooiingen,
klinkerglooiing en krammat. Bij de eerste stormvloed,
een ware orkaan tijdens springtij, werd in totaal
6.583 m2 vernield. Ook waren paalwerken en paal-
schermen uitgeslagen aan de Molgerdijk en de Marske-
dijk. De in de dijk uitgespoelde gaten moesten onmid
dellijk worden gedicht met goede leem of kleigrond,
waarna de verse grond met een krammat werd afge
dekt en gezuiverd van veek, dat wil zeggen aanspoelsel
dat bij eb langs de hoogwaterlijn op strand en dijken
achterbleef, wier en opdrift, het overige aanspoelsel dat
op de hoogwaterlijn was blijven liggen. Een en ander
volgens de voorschriften in de Algemene Dijkverorde-
ning.
Slikkerspecie, teelaarde, leem en klei: het
werd allemaal gebruikt voor opvulling van kuilen in
de kruin en begroeide delen van het verdere dijk-
profiel. De kosten van herstel werden voor dit jaar
begroot op 33.313 gulden, waarvan de grootste posten
voor zuilenbasalt (6.970 gulden) en grof puin (4.700
gulden). De rest bestond uit steenglooiingen, leem- of
kleigrond, gecreosoteerd dennenhout, grenen delen et
cetera. Voor het halen van grond voor de Molgerdijk
moest land onteigend worden, voor zover tenminste
de specie binnendijks gehaald moest worden. Dit blijkt
uit de intensieve correspondentie tussen ingenieur B.
Hoogenboom en zijn opzichter Gorter. Hieraan waren
problemen verbonden, zoals uit de situatie van de
Zuiderdijken blijkt.
Want ook in het zuiden waren problemen.27
Zo richtte het dijkbestuur een schrijven aan GS met de
mededeling dat het op 18 mei 1877 het verhogen en
verzwaren van de dijken bij Den Oever en Westerland
publiekelijk wilde aanbesteden. Want ook daar was
stormschade. Men vroeg toestemming om grond uit de
vooroever te halen binnen een afstand van 500 m langs
het hele dorp Den Oever. Dan was onteigening van
grasland niet nodig. Ingenieur Hoogenboom keurde
per brief van 29 mei dit idee af en vroeg opzichter
Gorter met het dijkbestuur te praten om te kijken of er
niet voldoende grond binnendijks te halen viel. Hij was
van oordeel dat het om veiligheidsredenen niet goed
was uit de vooroever specie weg te halen. GS stelden
echter op 4 juli het dijkbestuur in het gelijk. Het kreeg
permissie om toch grond uit de vooroever te gebrui
ken beoosten het Oeverhoofd en langs de Oeverdijk,
mits een minimale afstand van 20 m uit de teen van
de dijk werd aangehouden. Datzelfde speelde zich drie
jaar later af langs de Bierdijk en de Molgerdijk. Bij
de laatste deed zich echter het probleem voor dat het
strand ter plekke pas goed droog kwam te staan bij een
laagwaterstand van 0,9 a 1,0 m boven VZ. Men gaf dan
ook de voorkeur aan gronden langs de Bierdijk tussen
de palen 21 en 31. Daar moest dan een afstand van
40 m buiten de paalwerken in acht worden genomen.
RWS was 60 jaar oud toen Simon B. Gorter - zijn
naam werd al een aantal keren genoemd - in december
1858 Rijksopzichter werd op Wieringen. Hij was toen
64
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS