Gezicht van de kerk toren van Oosterland naar het zuidoosten over Waard-Nieuwland. Links op de dijk de molen en het stoomgemaal van de polder. Ansichtkaart, uitgave Hennink, circa 1920. NHA, Provinciale Atlas - Prentbriefoaarten, inv.nr. 001. Vogt 'vlucht Oosterland en Polder Waard Nieuvlacid, Wieringem Koning. De dijk stuk gereden, vergraven en vernield en doorsneden voor wagens tot zelfs twee meter breedte terwijl van onderhoud geen sprake meer was. Boven dien werd de polderdijk van Waard-Nieuwland zelf niet voldoende onderhouden. De landeigenaren waren zeer ongerust en klaagden over de inactiviteit van het dijkbestuur. "Betalen wij alleen maar voor de verterin gen van het dijkbestuur?", schreven de adressanten P. Metselaar, P. de Vries, P. Smit, C. Klein, A. Klein, J. Lont en J. Simonsz Bakker. Er was echt wat aan de hand, want op 13 oktober 1851 werd geconstateerd dat de zeedijk van de polder Waard-Nieuwland en het zeewaterkerende deel van de Zuiderdijkage als gevolg van sterke zuidwestelijke winden kleine inspoelingen vertoonden. Hierdoor waren de beschermende aardlagen weggeslagen en lag het wier bloot.19 Dijkgraaf P Maats deed op 22 april 1853 aan Gedeputeerde Staten (GS) opgave van kosten voor de verbetering van de Zuiderdijk. De ingenieurs van de Provincie stelden zich echter niet allemaal even coöpe ratief op als het Wieringen betrof. Naar aanleiding van de lichte schade die de storm van 20 op 21 januari 1858 aan steenglooiingen had aangericht liet ingenieur J. Strootman weten dat men hem niet met alle mogelijke kleinigheden moest lastig vallen. Het was toch bekend hoe verschoven steenglooiingen herzet moesten wor den. Ook de opzichter leek het verstandiger en doelma tiger als het dijkbestuur zelf zijn zaken op orde hield. Wat het grote werk betrof, had de ingenieur overigens niets op met paalwerken. Hij zag meer heil in dijkver zwaring en -verhoging en in dijken die voorzien waren van een degelijke stenen glooiing. Een bekend geluid, waar echter maar matig naar geluisterd werd. Het hing er hierbij vaak helemaal van af wie op dat moment dijkgraaf was. In 1870 waren er ernsti ge klachten over het dijkbestuur met dijkgraaf Jacob Kaan voorop. Op 23 september stelden de grondei genaren van Wieringen GS op de hoogte van hun problemen en via de Provincie de minister. Delen van de Haukesdijk lagen er hoogst gevaarlijk bij vanwege ontgrondingen en lekkages die daarvan het gevolg wa ren. Het dijkbestuur had daarop enkele palen als steun voor de wierriem geslagen, maar het daarbij gelaten. Ook bij het Werper wierhoofd bleef de situatie gevaar lijk. Verzoeken aan de dijkgraaf haalden niets uit. Als antwoord kregen ze van Kaan: "het heeft niets geen nood, ik doen er niets aan" Op hun beurt wezen de eigenaren op de situatie bij de Stonteldijk.20 Daar was een mooie stenen glooiing. Met hun schrijven wilden de adressanten te kennen geven hoe het er in dijk bestuur aan toe ging. Bij de vorige dijkgraaf P. Maats hadden ze volgens zeggen niet de minste zwarigheid. Na een storm werd alles keurig gemaakt met steenpuin en dergelijke. Kaan mocht dan een goede bakker zijn, van een dijkgraaf verwachtte men toch iets anders! Het dijkbestuur zegde weliswaar toe verbeteringen te zullen aanbrengen, maar bleef in gebreke. Ingenieur en hoofdingenieur lieten doorschemeren dat de klagers gelijk hadden, maar wilden het dijkbestuur ook niet afvallen. De ruzie werd uiteindelijk gesust en tussen de regels door werd het bestuur opgedragen beter voor de dijken te zorgen. De opsplitsing van de besturen bleef een dertigtal jaren bestaan, al was het van meet af aan duidelijk dat menigeen een vereniging van beide organen wenste. Het toezicht op de werken liet nogal eens te wensen over, zoals een ernstig probleem nog in 1881 aangaf. Op 26 september werd op verzoek van 60 WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2017 | | pagina 62