DIJKGESCHIEDENIS 1813 TOT 1916
Waterstaat na 1813
Watersnood 1825
De Franse Revolutie en het bewind van Napoleon
vormden de aanzet van een eeuw die gekenmerkt
werd door constante veranderingen, sterk in de hand
gewerkt door talloze diep ingrijpende uitvindingen.
En al gingen de processen op het afgelegen Wieringen
trager dan in de brandhaarden van de politieke en
sociaal-economische ontwikkelingen, ook hier zien
we, zeker op het terrein van de waterstaat, een afspie
geling van de moderne tijd. Dijkaanleg en -onderhoud
gebeurde voortaan vanuit Rijkswaterstaat (RWS) als de
beheerder van de Noorderdijk, een organisatie geken
merkt door bureaucratie, hiërarchie en specialisatie. De
basis van deze beslissende nationale overheidsbemoei
ing werd in de 18e eeuw gelegd en met name in het
laatste kwart daarvan. Daarnaast kreeg ook sinds 1882
het Heemraadschap Wieringen, de beheerder van de
Zuiderdijk, geleidelijk inhoud en allure. En wat in de
19e eeuw was gevormd, werd in de periode daarna in
versterkte mate voortgezet en uitgebouwd. De situatie
in 1916, aan het eind van de 'lange' 19e eeuw, was dan
ook niet vergelijkbaar met de eerste jaren na 1813, de
jaren waarin de wonden van de Franse Revolutie en de
dictatuur van Napoleon gelikt werden.
De complete staatsinrichting ging na de val van Napo
leon weer op de schop. In de lijn van de centralistische
tendensen uit de Franse tijd werd bij de stichting van
het Koninkrijk der Nederlanden in de grondwet van
1814 en de conceptgrondwet van 1815 bepaald dat de
zorg voor grote werken als zeedijken, sluizen en wegen
onder de Koning, dat wil zeggen het Rijk, kwam. Dit
dan aanvankelijk nog onder toezicht van de provincies.
Maar net als in de voorbije periode waren ook nu de
tegenkrachten sterk. Het conservatisme en de restau
ratiegedachte namen na de geallieerde overwinning op
'de onrustzaaier' Napoleon bij Waterloo (1815) alleen
maar toe. Nieuwe regelingen die sinds de a&ondi-
ging van de Dijkwet (1810) waren ingevoerd en goed
functioneerden, bleven weliswaar gehandhaafd, maar
voor het overige keerde men terug tot wat men vóór de
Franse Tijd gekend had.1
Een enkeling wilde aanvankelijk nog verder
gaan en de gewestelijke zelfstandigheid van vóór 1795
nieuw leven inblazen. Zo iemand was de invloedrij
ke Gijsbert Carel van Hogendorp.2 Hij werd daarin
gesteund door de adel, die vooral in de zuidelijke pro
vincies van het Koninkrijk (het latere België) dominant
was. Zelfs de term 'Staten' werd in ere hersteld. Op
voorstel van de Belgische leden van de grondwetscom
missie werd in verband daarmee de overdracht van een
aantal belangrijke werken aan de provincies vastgelegd.
Zij waren immers niet gediend van een te grote centra
le macht van het Rijk, zij hadden geen enkele behoefte
aan Haagse pottenkijkers.
De feitelijke overdracht van de waterstaats
werken vond plaats in 1819. Zo kwamen bijvoorbeeld
de Helderse en Pettemer Zeewering (voorlopig) onder
Provinciaal Bestuur, terwijl Wieringen in alle opzichten
een uitzondering vormde. De eenvoudige zuidelijke
zeedijken van Wieringen bleven in beheer bij het dijk
bestuur, terwijl voor de veel belangrijker noordelijke en
oostelijke dijken de sinds circa 1770 geldende regelin
gen werden voortgezet. Hun beheer kwam rechtstreeks
onder het Rijk. Zo trad RWS in de voetsporen van de
Gecommitteerde Raden uit de dagen van de Republiek
en de Departementale besturen uit de Franse tijd.3 De
waterstaat op het eiland was dus verre van uniform, al
waren er wel verbindingen. Zo werd de Rijksopzichter
meestal 'geleend' door het dijkbestuur. Maar in feite
was er sprake van een tweedeling. Die tegenstelling
tussen noord en zuid kwam heel sterk tot uiting in
februari 1825.
De 18e-eeuwse opziener Leendert den Berger had het
met de onder zijn leiding aangelegde glooiende aarden
met steenbeslag versterkte dijken in het noorden goed
gezien. De hele 19e eeuw door hielden zij het. Met de
zwakke wierdijken in het zuiden was het minder goed
gesteld. Dat bleek duidelijk bij de stormvloed van 3 op
4 februari 1825. Een dagenlang aanhoudende noord
westelijke orkaan, samenvallend met springtij, een van
de zwaarste stormen die Nederland ooit gekend heeft,
veroorzaakte extreem hoge waterstanden op de Noord
en Zuiderzee.4 Het was vooral de lange duur van de
storm die rampzalig uitpakte. Het water bereikte op
een groot aantal plaatsen ongekende hoogten die
tijdens de rest van de 19e eeuw nooit zijn overtroffen.
De landstreken rondom de Zuiderzee en de Dollard
werden zwaar getroffen.5 In Noord-Holland bezweken
de Waterlandse Zeedijk en de zuidelijke dijken op
Wieringen.6
1 Maas (1963), 92-93, 114.
2 Meerkerk (2013), 234.
3 Zie voor de geschiedenis van RWS vooral Lintsen (1998).
4 Slechts overtroffen door de Allerheiligenvloed van 1570, toen het water te
Harderwijk, dus de uiterst zuidelijke kom van de Zuiderzee, op meer dan
4,40 m NAP gestaan zou hebben.
5 Harderwijk: 3,83 m NAP; half Friesland stond onder water. Onder Nieuw
Statenzijl kwam het water boven 5,0 m NAP!
6 Verder: Wieringa (2010); Beijer (1826).
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS
55