Carte des cotes septentrionales de Visie de Wieringen van de Quarantaine langs de Marske- en Bierdijk naar de Oeverdijk, 1811. Volgens oude
overlevering is de naam Bierdijk afgeleid van de versterking van deze dijk met duigen van aangespoelde bier- en andere vaten. Daan stelt
echter dat de naam vermoedelijk samenhangt met het "bierhuisje" ten oosten van Stroe - dus vlakbij de Bierdijk - aangegeven op een zeekaart
uit 1840. Zie Daan (1950), 247. NHA, Rijkswaterstaat - Kaarten voor 1850, inv.nr. NL-HlmNHA_269_1316.
op iedere voet hoogte buiten en binnenbarmte [berm]
van 3 Roeden [11 m], en meede van eenen bewesten No
paal 24 tot aan het einde of ruim 600 Roeden [2,2 km] op
den afstand van 13 voeten [3,9 m] uit den Teen des Dijks
met een enkelen ketting regel paalwerk met een schoor-
paal op iedere roede voorzien, ter hoogte van 6 voeten
[1,8 m] boven ordinair Volzee tot beveiliging deezer
Paalwerken, ofwel ter afwijzing der aannaderende diepte
en daaruit ontstaande afnaaming der binnengronden of
buiten barmte, en voorkoming der schadelijke Paalworm.
2°. De Bierdijk meede aan de Noordzijde des
Eilands tusschen de Dorpen het Stroe en Oosterland
geleegen, lang 220 Roeden [790 m] in alles als de voor
gaande, en meede met 3 paalhoofdjes ten zelven einde
voorzien.
3°. De Keizerpoel- en Molgerdijken gaande van
Oosterland tot aan de Meelmolen nabij het Dorp de
Oever, lang 250 Roeden [800 m] ter hoogte en kruins
breedte als vooren, dan eene Buitendorceering van 6
voeten [1,8 m] en eene binnendorceering van
17 voet [5,1 m] op iedere voet hoogte eene Binnen
barmte ten gemeenen Rijweg dienende van 24 a
30 voeten 7,2 a 10 m], meede van No paal 6 of tot
3 toe en dus 150 Roeden [540 m] lengte met een enke
len kettingreegel paalwerk en dito hoofdjes voorzien;
de kruin deezes Dijks is uit hoofde der sterke passage
van voetgangers met fijne Puin en Schulpen gedekt,
aan het einde deezes Dijks bevind zich, eeven als tus
schen de hier voor genoemde Dijken, hoogland, dan is
hetzelve alhier met paalwerk hier vooren geschreeven,
gedekt.
4°. De Oeverdijk beginnende aan het einde der
aan dezelve gehoorende Sluiskade, eeven beoosten het
einde der voorige en zo Oost op tot aan het Noorder-
hoofd of des Eylands Oever oosterdijk ter lengte van
105 Roeden [380 m]; eerst 30 Roeden [108 m] een Aar
den Dijk ter hoogte als vooren, 8 voeten [2,4 m] kruins
buitendorceering van 6 voeten [1,8 m] en binnen dito
van 1% [0,45 m] voet op iederen voet hoogte met een
kettingregel paalwerk tot voorsz. Hoogte, en aan de
buitenzijde met een steendorceering gedekt. Wijders
de overige lengte met eene steendorceering op 2% a
3% [0,75 a 1,05 m] voetsvulling van den ondergrond
tot 12 a 15 voeten [3,6 a 4,5 m] na aan de kruin des
Dijks, ook met een kettingregel paalwerk tusschen de
steen en eene beschoeijing aan deszelfs aansluiting en
over de geheele lengte een binnenbarmte van 12 tot
18 voeten [3,6 a 5,4 m].
5°. Het Noorderoeverhoofd strekkende van het
einde des voors. Dijks N.O. en Oost op ter lengte van
25 Roeden [90 m], zijnde een wierhoofd breed
16 voeten [4,8 m] en hoog 15% voeten [4,65 m] boven
ord. Volzee aan de buiten of Noordzijde, alsmede aan
deszelfs Zee-einde met steendorceering gedekt".
B. DE OVERIGE DIJKEN VAN OOST NAAR WEST.
De overige door hoge gronden verbonden dijkvak
ken aan de oost- en zuidzijde "tot aan het Gericht"60
stonden in 1802, net als in de dagen van de Republiek
der Zeven Verenigde Nederlanden, onder de directie
van het gemeentebestuur en de dijksregenten van het
eiland. Dit bestuur was tevens belast met het beheer
van de sluizen in de dijk. Bijna allemaal waren het
bescheiden aarden dijken voorzien van een wierriem.
Met uitzondering van de Oeverdijk en de Westerlander
dijk was de zuidkant bij noorden- en noordwestenwind
52
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS