Wieringer dijken rond 1800 voordeel dat het af was van de wildgroei aan subsidies voor dijken en andere waterstaatswerken.54 Het was daarmee ook een poging hervorming aan te brengen in het Wieringer dijkcollege om betere controle te krijgen op de wierwerken van het eiland. Dat het er bij de Zui- derdijken zo slecht voorstond zou te wijten zijn aan de "verregaande onkunde van het college".55 Om die reden werd een deskundig persoon toegevoegd ter assistentie. Duidelijk was dat de Noorderdijken buiten deze regeling vielen. Dat werd van overheidswege nog eens bevestigd in 1812. Inmiddels was het Koninkrijk Holland ingelijfd bij het grote Franse Keizerrijk. Dat jaar informeerde de Directeur des Ponts et Chaussées in Parijs aan de Staatsraad-Gouverneur in Den Haag hoe het nu eigenlijk stond met het beheer van de Wieringer dijken en waarom de Staat daarmee belast was. Hij kreeg op 27 juni 1812 als antwoord dat dit vóór 1795 al het geval was. In de jaren-70 van de 18e eeuw was het eiland namelijk overspoeld waarna de bewoners niet in staat bleken de dijken te herstellen. Daarop had den de toenmalige Staten van Holland het herstel van de belangrijke noordelijke dijken voor hun rekening genomen om te voorkomen dat het eiland in tweeën uiteen zou vallen en zo verloren zou gaan. Het onderhoud ging na 1810 op bescheiden wijze door. In 1811 werd vanwege het Franse bestuur "un profil d'un talud en cailloux faire devant le Hooge Klif a Westerland sur l'ile de Wieringen" opgesteld. Of in vertaling: een profiel van een talud met steenglooi ing voor het Hoge Klif bij Westerland.56 En het jaarlijks onderhoud van zeeweringswerken in de jaren 1812 en 1813 kostte de staat steeds 1.050 francs. Door de prefect van het Departement van de Zuiderzee werd in 1812 de verlenging en het onderhoud van de zeewerin gen op Wieringen en een stenen glooiing van 64 m aanbesteed voor 17.000 gulden. In dit bedrag was mede begrepen de vernieuwing van de glooiing voor de Quarantaine57 ter lengte van 226 m.58 Verder bleken deze dijken het na de forse ingrepen van de 18e eeuw goed te houden. Dank zij een rapport van een departementale (pro vinciale) commissie uit 1802 (of 1803) krijgen we een goed beeld van de toestand waarin de dijken dank zij de inspanningen van het voormalige Noorderkwartier verkeerden. De commissie stelde een lange lijst op van "de werken, welken geheel of gedeeltelijk voor Natio nale Reekening [waren] gemaakt en onderhouden".59 Daartoe behoorden ook de dijken op het eiland Wie- ringen. De lijst bevat veel interessants. Reden genoeg om hem hier in zijn geheel op te nemen. Plattegrond van de Quarantaineplaats. Detail uit een kaart van het westelijk gedeelte van Wieringen door W. Verdoorn, 1838. NHA, Rijkswaterstaat - Kaarten voor 1850, inv.nr. NL-HlmN- HA_269_1332. A. De eigenlijke zeewering (onder departementaal bestuur) werd gevormd door DE NOORDELIJKE DIJ KEN, die onderling niet hetzelfde waren. Zij moesten doorgaans de slag van de zee keren. Wierdijken waren door Leendert den Berger grotendeels vervangen door aarden dijken. Het ging om: "1°. De Marske- en Renkeweelderdijk beginnen de bij het gehugt de Noormeer ter lengte van 900 Roeden [3,2 km]. Bestaat uit eenen begroeiden Aarden Dijk, zijnde meerendeels gemengde Lijm [keileem] en Kleiaar de met eenig zand, ter hoogte van 12 voeten [3,6 m] boven ord. [ordinaris of normaal] volzee [8 cm AP], kruinsbreedte van 8 voeten [2,4 m], met een buiten- dorceering van 6 [1,8 m] en binnen van 2 voeten [0,6 m] 52 NHA, tg. 274, inv.nr. 193. De uitzonderingspositie voor de Westerlander dijk was maar van zeer tijdelijke aard. Al in 1802 werd hij zoals vanouds gerekend tot de Zuiderdijkage. 53 Gorter (2010), 106-114. Volgens gegevens uit het archief van de prefectuur der Zuiderzee gebeurde dat (wederom?) op 10-7-1812. 54 Vooral Maas (1963). Van de Dijkwet is uiteindelijk weinig terecht gekomen. Onder Koning Willem I werd de wet in 1835 helemaal ingetrokken. 55 NHA, tg. 274, inv.nr. 193. 56 NHA, tg. 14, inv.nr. 677.9. 57 De in 1806 ingerichte quarantaine-instelling van Wieringen diende om zeelui met besmettelijke ziekten op te vangen en functioneerde tot 1876. 58 NHA, tg. 274, inv.nr. 193. 59 NHA, tg. 355, inv.nr. 43. WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS 51

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2017 | | pagina 53