Toch een inlaagdijk
bezocht. Zij vroegen of zij niet gemachtigd konden
worden het herstel van hun dijken aan te besteden
voor 10.349 gulden. Uit de voor de Noorderdijken be
stemde 10.000 gulden was hun al 600 gulden verstrekt.
Zij verzochten nu het overige te mogen ontvangen.
Opgemerkt werd terloops dat de prijs van wier erg
hoog dreigde op te lopen aangezien "de waardgronden
door het swaare ijs op heeden als van wieren schij
nen ontbloot te zijn, en alzoo de voornaamste wieren
hooglijk uyt het diepe water" zouden moeten worden
gehaald. Wederom ruim 14.000 gulden onvoorziene
kosten!
De Raden stonden het verzoek onder drang
van de omstandigheden toe. De "troubles" van de ge
passeerde jaren, de oorlog namelijk, hadden "niet veel
geschiktheid gegeven over eene materie als deeze te de-
libereeren". Zij machtigden nu de regenten om met de
gewone werken voort te gaan en ook nog 9.400 gulden
uit 's Lands kas te besteden aan vernieuwingen. Onder
toezicht evenwel van 's Lands opziener Kos en onder de
bepaling dat met het herstel van de wierhoofden moest
worden gewacht op het besluit van de Staten.36 Dat liet
nog vele maanden op zich wachten. Net zoals de beslis
sing over het laatste gedeelte van de noordelijke dijken.
De treurige situatie bleef dus, dat het grootste stuk van
de Marskedijk nog steeds bestond uit een wierdijk die
in een deplorabele toestand verkeerde.
De klachten van de Wieringers bleken na jaren van
uitstel eindelijk serieus te worden genomen. De vele
brieven en rapporten kwamen op 8 oktober 1789 bij
de Staten op tafel. Ze werden voor advies in handen
gegeven van een speciale commissie.37 In afwachting
daarvan lieten de Gecommitteerde Raden de stand van
zaken nog eens opnemen door de twee opzieners Den
Berger en Kos, waarbij de secretaris van de Raden in
Hoorn, Hendrik van Stralen Jz., zich voegde. Zij oor
deelden dat de nieuwe dijk onverwijld op dezelfde ma
nier moest worden aangepakt als de overige Noorder-
dijken om aan de voortdurende schade en de daaraan
gekoppelde hoge kosten definitief een einde te maken.
Ze stelden daarom aan de Gecommitteerde Raden
voor een nieuwe aarden inlaagdijk aan te leggen. Op 11
december 1789 bracht Raadpensionaris Laurens Pieter
van de Spiegel namens de commissie rapport uit.37 De
commissarissen waren overtuigd van het grote belang
van Wieringen en moesten een keuze maken uit de
twee herhaaldelijk genoemde alternatieven. Zoals be
kend waren de Gecommitteerden voorstander van het
herstel van de oude dijkstaal. De commissie gaf echter
conform het advies van de deskundigen de voorkeur
aan een inlaagdijk westwaarts over het oude land ter
lengte van 535 roeden (1.925 m), uitgaande vanuit de
al in 1778 en 1779 voltooide dijkage. Het project zou in
twee jaar kunnen worden gerealiseerd. Op 28 januari
1790 viel het besluit van de Staten. Het advies van de
commissie werd overgenomen met al zijn consequen
ties. Kos en Den Berger kregen hun gelijk. Hun plan,
dat zij al bijna 10 jaar eerder hadden voorgedragen,
was geaccepteerd.39
Bleef nog de regeling met de grondeige
naren die benadeeld werden door de aanleg van de
inlaagdijk. Onder verantwoordelijkheid van dijkgraaf
Jacobus van Pomeren werd door opziener Jan Peere
boom een gedetailleerde lijst opgesteld van de opper
vlakte en waarde van de buitengedijkte landen die "bij
bespitting" verloren zouden gaan (zie bijlage 1).40 In
een brief aan de Gecommitteerde Raden van augustus
1790 constateerde Den Berger nog, dat bij de aanleg
van een nieuwe dijk de uit te graven laag "zeer hard
is en in onderscheyden grondlagen voorkomt. Egter
dit op Wieringen geen nieuwigheijd, dewijl zulks bij
den aanleg van alle nieuwe dijken aldaar zoodanig een
grond bevonden is".41 Er zat dus overal keileem.
De Gecommitteerde Raden zeiden het zo:
"Daarvoor worden betaald ook de ongelukkige Ei-
genaaren wier Landen door de nieuwe dijkage worden
buiten gesloten, van derzelver schaadens vergoed en
van de lasten ontheven wierden Buitengedijkt
werden 17 morgen (15,3 ha) land.42 Op 18 maart 1790
gaven de Gecommitteerden kennis van de Staten-
beslissing aan Kos en Den Berger en aan de regenten
van Wieringen.43 De opzieners kregen opdracht om de
werken af te palen, de bestekken op te maken en de
aanbesteding voor te bereiden.
Op 5 mei was het zover. Men kon aan het
werk. Den Berger en Kos werden aangesteld als "ge-
qualificeerden van Haar Ed. Mogenden tot het opzigt
ende directie" over de werken. Uitvoerige Conditiën en
Voorwaarden werden de aannemers opgelegd om
trent het aard- en het heiwerk.44 Zo zouden ze om te
beginnen de gronden waarop de dijk kwam te liggen
moeten zuiveren van alle grove stenen, oude wierge
deelten en dergelijke. De specie moest "van buyten
over de Dijksputten" worden gehaald. Tenslotte kregen
de aannemers gedetailleerde aanwijzingen voor de
binnen- en buitenglooiingen. Den Berger, Kos en Van
Stralen Jz. kregen opdracht de Gecommitteerde Raden
volledig op de hoogte te blijven houden van de verdere
ontwikkelingen. Men kon rekenen op een ruime subsi
die, nodig:
tot voorziening der nog onherstelde dijken en in
den jare 1790 werkstellig gemaakt, door van de nieuwe
dijkage, in de jaren 1778 en 1779 gemaakt, westwaard
46
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS