Oorlog zet het werk stil Den Berger begroot op 127.665 gulden. De bereke ningen - annex technische tekeningen - van Leendert den Berger zijn grotendeels bewaard gebleven en leveren een belangrijke bijdrage aan de kennis van de 18e-eeuwse constructies.30 Op 23 februari 1781 werden de overwegingen van Den Berger cum suis aan de Staten ter goedkeuring overhandigd. Op dat moment waren 910 roeden (3.300 m) gemoderniseerd. Vanaf Den Oever tot en met de Molgerdijk hoefde niets meer te worden gedaan. Aan de Bierdijk waren 217 roeden (ruim 700 m) bewerkt. De dijk zag er nu goed uit. Op dit moment had men de Rinkewalder dijk (Rinkewielsdijk) onder handen. Bleef over de nog steeds totaal open liggende en geruïneerde Gramaskendijk (Marskedijk). Daar zaten evenwel de nodige problemen aan vast. De vraag was namelijk of men de oude dijk (646 roeden of 2.325 m), die aansloot bij het hoge land van Hippoly- tushoef, moest herstellen of overgaan op een inlaagdijk "met verlating van de buitendijk" (465 roeden of 1.675 m). Zo'n inlaagdijk kon zonder paalwerk toe en was dus goedkoper in aanleg en onderhoud. In tegenstelling tot hun deskundige adviseurs gaven de Gecommitteerde Raden echter de voorkeur aan de verbetering van de bestaande dijk omdat bij een inlaagdijk 1772 morgen (1.600 ha) bouwland verloren zou gaan. Dat was veel duurder: 138.260 gulden tegenover 91.993 gulden voor de inlaag. Men kwam er niet uit. De Staten van Holland hielden dan ook de beslissing aan. De werkzaamheden stokten, wat de Gecommitteerden ook deden om de heren in Den Haag tot andere gedachten te brengen. Dat de Staten zich in deze jaren leken te distantië ren van de Wieringer zaken, ja, de subsidiebedragen tussen 1781 en 1786 zelfs reduceerden tot nul, had een politieke oorzaak. Er was namelijk een oorlog met Engeland uitgebroken, in de geschiedenis bekend als de Vierde Engelse Zeeoorlog (1780-1784). Alle geld en aandacht van de Staten gingen bij wijze van spreken naar defensie. Niet alleen voor de zeevaart en visserij, maar ook de dijkzorg betekende de oorlog een ware ramp. De opzieners hadden bovendien meer dan een dagtaak aan het onderhouden van de vaak moeizame contacten met de marine en aanleg en onderhoud van verdedigingswerken ter beveiliging van de wateren rond Texel. De dijken op Wieringen konden wel even wachten. De oorlog verliep buitengewoon slecht voor de Republiek. Nederland bleek absoluut geen partij meer voor de Engelsen. Dat leidde overal tot grote on rust. Alle handel stond stil. En ook de jaren na de vrede van Parijs in 1784 bracht de gemoederen niet tot rust. De tegenstellingen tussen prinsgezinden en patriotten leidden zelfs bijna tot een burgeroorlog. In 1784 werd de overigens Engelsgezinde stadhouder Willem V door de Patriotten uit Den Haag verjaagd, maar drie jaar later met behulp van een Pruisisch leger weer in zijn waardigheid hersteld. Gedurende de hele periode 1780-1787 lagen de dijkwerkzaamheden op Wieringen praktisch stil. Intussen klaagden de wanhopige eilanders steen en been, nu halverwege de planning het werk aan de noordelijke dijken was stopgezet. Op 25 augustus 1784 stuurden zij een rekest naar de Gecommitteerde Raden met een opsomming van hun problemen. Ze voelden zich als het ware vluchtelingen in eigen land. Allereerst constateerden ze dat er sinds de watersnoden van 1775 en 1776 geen jaar was voorbijgegaan zonder overstromingen. Men was bovendien bang dat ook de Zuiderdijk en de hoofden bij Westerland, die nog steeds in beheer waren bij het in zware schulden verkerende dijkbestuur, problemen gingen opleveren. Zij drongen er sterk op aan de oude dijkstaal van de Marskedijk te verstevigen en niet te beginnen aan inlaagdijken op hun landerijen. Toen een delegatie van de Gecommitteerde Raden tijdens de gebruikelijke inspectie van de eilanden in de zomer van 1784 op Wieringen verscheen gaven zij deze schriftelijk te kennen: "dat sy sig meer dan eenmaal aan haare Regenten hebben beklaagt, over haare bedroefde armoedige staat en derselver voorspraak besolliciteert dat dit haar zelve, tot haar Ed. Mog. deed komen, om met ronde woorden te seggen, dat zy voor de Stormen van den jaaren 1775 en 1776, mede van de gegoedste Burgers van dit Eyland waren, en dat sy nu waarlyk in een armoedigen staat met arbeiden aan de kost konden komen, en hun voorig Capitaal van dag tot dag nog meer ten agteren [zagen] gaan".31 Huizen en land waren sterk in waarde gedaald: "het geen voorheen in 1772 gekogt was voor 540 gulden de morgen, is nu verkogt voor 180 guldens de morgen". Er was 60 morgen (54 ha) land dat helemaal open lag en niets meer opbracht, terwijl nog eens 200 morgen (180 ha) bij de minste storm onderliep. En dit terwijl de ingezetenen de volle verponding betaalden. Door 29 NHA, tg. 135, inv.nrs. 12 en 13. Enkele jaren later, in aug. 1794, werden Den Bergers testpalen in Den Helder nog eens onderzocht. Toen consteerde men dat de palen "met uws scheeps-smeer gesmeert, gaaf en zonder worm" waren. 30 Ibidem, inv.nrs. 3-4. 31 Ibidem, tg. 3, inv.nr. 735, 2-9-1784. WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS 43

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2017 | | pagina 45