V Aarden dijken met stenen glooiingen? geruïneerd, en op menigvuldige plaatsen geïnundeerd; waardoor des morgens het land in eene openbaare zee scheen veranderd te zijn; stroomende het water, op verscheiden plaatsen, dwars over het Eiland heen. Eene omstandigheid, die niemand ooit had kunnen vermoe den, en waarvan, volgens het getuigenis onzer oudste leden van tusschen de 80 en 90 jaren, geen voorbeeld geweest is. De stukken van den dijk lagen over het gansche land verspreid, en eene menigte der hekken, waarin [waarbinnen] de inwooners gewoon zyn hun vee te sluiten, waren uit den grond gerukt en dreven overal heen. Met het zee Dorp den Oever is het even bitter gesteld geweest; een gedeelte der muuren van twee huizen, zyn, bij het wegslaan van een nieuw vak wierdyk, door het navallen des aarden dyks, ingestort. Verscheide uitstekende wier- en zeehoofden hebben insgelyks veel geleeden, en uit de zelve zyn geheele stukken geslagen. Het verlies aan vee is, na dat de toestand was, gering, belopende het getal maar op ruim 500 stuks schaapen, enz."12 C^2- ZZï,A L£/-ï3£-V £rt ti£ dt l/ktje. Omslag van een brief van de Enkhuizer houtleverancier Gerrit Groes Jacobsz. aan dijkgraaf en heemraden, af te geven aan Jacobus van Pomeren, 8 augustus 1772. Linksonder noteerde Groes "met een vaatje". Het betrof een relatiegeschenk. In de brief zelf meldde Groes namelijk: "Gebruyke de vrijheidt om een vaatje pekelharing aan Uwe Edelens te senden, wenschende dat die voor aangenaam sal gehouden, en met smaak in gesondheidt geconsumeert worden". RAA, tg. 71.1.1.001, inv.nr. 44. 1775 was het jaar dat Leendert den Berger, de zoon van Matthijs, in opdracht van de Gecommitteerde Raden de problemen op Wieringen ging aanpakken.13 Dijk graaf en regenten hadden om deze hulp van buiten gevraagd en daarmee tegelijk een belangrijk deel van hun prestige uit handen gegeven. De jaarlijkse sub sidie van 10.000 gulden werd zelfs niet meer aan het dijkbestuur uitbetaald, maar aan de tweede klerk Pieter van Geldrop14 die er de aannemers mee moest betalen, nadat hun werk van 's Lands wege was opgenomen en goedgekeurd. Leendert was een krachtige persoonlijkheid met vele relaties over heel Holland en Zeeland en pakte fors aan. Directe maatregelen waren zijns inziens vooral nodig aan de noordelijke dijken en dan met name de noordoostelijke hoek bij Den Oever. Kort na de no- vembervloeden van 1775 stelde hij daarom (27 februari 1776) een ruwe berekening op van nieuw aan te leggen inlaagdijken achter de bestaande dijken. Dat moesten, met uitzondering van het Noorderhoofd en de Oeverse dijk, zijns inziens geen wierdijken meer worden, maar glooiende, aarden dijken op een basis van rijsstukken, met of zonder steenglooiing. Een revolutionair plan. Het Wieringer dijkcollege verzocht een verdubbeling van de subsidie over 1776. Maar de Gecommitteerden Raden vonden de aanvraag te vaag en vroegen aan Den Berger een gespecificeerde opgave van de noodzakelijke werken. Tegelijk moest hij een tweeledig plan indienen over de beste oplossing: of de dijken vernieuwen, dan wel inlaagdijken bouwen.15 De Gecommitteerden bleven bij hun opvatting dat niet de hele bedijking van het eiland uit 's Lands kas moest worden betaald, maar dat de Wieringers ook zelf moes ten bijdragen. De Wieringers kregen hun subsidie van 14.000 gulden over het jaar 1776, maar de toekenning ging weer via klerk Pieter van Geldrop.16 En passant kreeg het dijkbestuur te horen dat het één gulden per morgen (0,8 ha) extra boven het gewone dijkgeld dien de om te slaan.17 Maar men had weinig geluk. De winter van 1775 op 1776 was zeer streng en in november teisterde dagenlang een zware westnoordwester storm alle kust gebieden van de West-Europese landen. Veel schepen vergingen, dijken braken door en tussen 20 en 23 november ging de zee dwars over Wieringen. Veel van de nog gespaard gebleven resultaten van de afgelopen jaren werd bij een volgende stormvloed een prooi van de golven.18 We laten Van Pomeren nogmaals aan het woord. "Eerstelyk, zal ik hetgeen behouden is berichten, namentlyk, dat de Oever geen nadeel geleden heeft, en dat het Noorderhoofd is staande gebleven, gelyk meede al den Wierdyk aldaar. Daarentegen, is de nieuwe aarden dyk, bewesten het gemelde Dorp den Oever zelf, waar de steene glooijing voor ligt, geruïneerd, en op veele plaatsen, tot de kruinen toe, daar over wegge slagen; en hier en daar, aan den binnen kant, zyn alle 38 WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2017 | | pagina 40