Lichterschip van Wieringen. Detail uit een ets door R. Nooms, 1652.
NHA, Provinciale Atlas - Historieprenten, inv.nr. NL-HlmN-
HA_480_000375_K.
Lichterschepen
De haven van Amsterdam was door de vele
ondiepten in de Zuiderzee doorgaans moeilijk te
bereiken en dat werd nog problematischer toen in
de 17e en 18e eeuw de koopvaarders steeds groter
werden. Van deze problemen maakten onder meer
de Wieringer en Kolhorner schippers dankbaar
gebruik. Zo woonden in Den Oever veel zeevaren
den die de voor Amsterdam bestemde vrachtvaar
ders van hun zware lading ontdeden en in kleinere
"ligterschepen" overhevelden.9 De zwaar beladen
VOC-schepen konden namelijk de zandplaat het
Wieringer Vlaak moeilijk passeren en ankerden
bij het Robbegat tegen het Noorderhoofd van
Den Oever. Van de 38 lichters die in 1772-1773
geteld werden, kwamen er 17 van Wieringen, acht
van Kolhorn, acht uit Amsterdam en telkens één
uit Texel, Hoorn, Meppel, Zwolle en Edam. Het
kwam evenwel toch nog wel eens voor dat vracht
schepen vast kwamen zitten "op de droogte van
robbesant" Dat overkwam in 1775 de "Vrouwe
Geertruy, capiteyn Cornelis Roos, komende van de
Barbiesjes [Berbice]"10 De kleinere schepen kozen
aan de Westerlander dijk, vlak bij het Amsteldiep,
een veilige ligplaats, net als de meeste vissers.11
In 1775 moest aan de noordoostzijde bij Den
Oever opnieuw ruim 26 roeden nieuw wier worden
aangebracht en wel met een glooiing van 1.200 last
keisteen. De zee was daar het diepst en dat moest
vanwege de rede zo blijven. De opening van het
Noord-Hollands Kanaal in 1824 betekende al een
zware knauw voor de lichterschipperij en na de
opening van het Noordzeekanaal in 1876 was het
helemaal met dit bedrijf gedaan.
Zeevang verdween onder water nadat de zeedijk het op
zes plaatsen had begeven en ook het grootste deel van
Wieringen kwam blank te staan.
In een brief "in dato Wieringen den 19den Fe
bruari 1776" beschreef dijkgraaf Jacobus van Pomeren
de rampspoed van november 1775 aldus:
"De toestand van dit Eiland is, door den vliegenden
storm, en extra hoogen watervloed, in den nacht van
den 14den en 15den November laatstleden, in een
deplorabelen staat gebragt. Met een woord, de dijkagie,
aan den noordkant van dit Eiland, is, omtrent ter
lengte van 1.200 roeden [ruim 4.300 m] ten eenemale
2 NHA, tg. 3, inv.nr. 1404. De Staten betaalden over de jaren 1757-1767 alleen al
aan de Wieringer dijken 108.276 gulden.
3 Wieringen was hiermee een van de laatste. In 1772 was de afschaffing van het
oude systeem in Noord-Holland voltooid.
4 NHA, tg. 3, inv.nr. 33, 1-9-1758.
5 In deze en volgende paragrafen is gebruik gemaakt van een uitvoerige
'Nota over de Noorderdijken van het eiland Wieringen' van 3-12-1885 door
H. Jacobi, griffier van Provinciale Staten, in antwoord op een vraag van B.
Hoogenboom, ingenieur van RWS te Hoorn. NHA, tg. 274, inv.193.
6 Zie het rapport van de Gecommitteerde Raden aan de Staten van 25-8-1773.
NHA tg. 3, inv.nr. 289.
7 NHA, tg. 3, inv.nr. 714, 5-11-1773.
8 Buisman dl. 6 (2015), 452 e.v.
9 Over de lichterschipperij bij Wieringen: Bremer (1979), 157-163. Verder:
NHA, tg. 3, inv.nr 79, dec. 1773.
10 NHA, tg. 3, inv.nr. 80, 2-2-1775.
11 Vgl. Tirion (1750), 571.
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS
37