wisten net als zo velen in het Noorderkwartier gewoon
niet hoe ze dijken moesten herstellen zonder gebruik
te maken van hout. De dijkgraaf van het hoogheem
raadschap Muiden vormde de enige uitzondering.
Hij besloot resoluut over te gaan op een aarden dijk
met een flauw hellend buitentalud volgens de metho-
de-Vierlingh, nu voorzien van een steenglooiing. Maar
hij moest zich met hand en tand verdedigen tegen zijn
heemraden en zelfs de Staten van Holland. Onder deze
omstandigheden vond dijkherstel slechts vrij inciden
teel plaats en vaak op de traditionele manier, met palen
en wierriemen.40 Zelfs na de zware stormen van 1755
56 was dat nog het geval, al geven de bronnen voor en
na het gebruik van steen aan.
Conclusie: Wieringen heeft wel degelijk last
gehad van de paalworm, zoals ook uit diverse latere
berichten blijkt. Wat was dan de reden dat men des
ondanks de voorkeur bleef geven aan een traditionele
wijze van dijkversterking? Waarschijnlijk zijn het toch
de enorme kosten geweest die het arme Wieringen ver
te boven gingen. En bij de overheid had het herstel van
de andere, veel belangrijker Noord-Hollandse dijken
de prioriteit. Naar het oordeel van de Gecommitteer
de Raden was het toch vrij hoog liggende Wieringen
redelijk beveiligd met de traditionele en goedkopere
constructies. Maar alleen een radicale opruiming van
wierriemen en vervanging door flauw glooiende aar
den dijken, voorzien van stenen glooiingen, zou met
tertijd echt doeltreffend zijn. Het wachten was op visie
en geld. Lag hier dan niet een belangrijke taak voor een
hogere overheid om de dijkzaken op Wieringen einde
lijk op orde te krijgen? Het leek een onontkoombaar
gegeven. Maar eerst 35 jaar later was het zover.
32 Baars (1990), 505 e.v.
33 Paalvast (2014).
34 Baars (1990); Bakker (2011); Brakel (2015); zeer uitvoerig Bartels (2016),
'Bolwerk' 146-169.
35 NHA, tg 135, inv.nrs. 12 en 13.
36 Dit gewicht was het uiterste. Nog zwaardere krebbingsteen werd door de
steenmeester afgekeurd, zie NHA, tg. 3, inv.nr. 20, 19-11-1733.
37 Bakker (2011), 293 e.v.
38 NHA, tg. 3, inv.nr. 20, 18-3-1733.
39 Brakel (2015), 77. Zie ook hierna de 'Wieringer dijken rond 1800'.
40 NHA, tg. 3, inv.nr. 20, 18-3-1733.
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS
33