De strijd tegen de paalworm
Na de paalwormexplosie rond 1730 werd men ge
dwongen de dijken te voorzien van zwaarder mate
riaal, grote stenen, als een glooiing vóór de wierriem
Het was een wijze van dijkverbetering die doorgaans
wordt toegeschreven aan dijkgraaf Pieter Straat van
Drechterland en schoolmeester Pieter van der Deu-
re uit Grootebroek. Maar hun 'uitvinding' bleek in
de praktijk slechts bescherming te bieden tegen de
golfslag. De paalworm ging rustig zijn gang. Eerst de
aanleg van een glooiing van puin en kleispecie bekleed
met natuursteen leverde redelijker resultaten.32 De
paalworm was en bleef een probleem. Zo vrat tijdens
de bouw van de Afsluitdijk rond 1930 de paalworm in
snel tempo alles weg wat hout was, tot zelfs de rijshou-
ten bodembescherming. Dat had rampzalig kunnen
zijn, want rijshout was een elementair onderdeel van
zinkstukken. Door de zinkstukken met riet te vul
len, dat wel bestand bleek tegen de vraatzucht van de
Teredo navaliskon uitspoeling van zand en klei enige
tijd worden tegengegaan. Het werd een gevecht tegen
de klok. De sluiting van de diepe geul nabij Kornwer-
derzand, de zogenaamde Middelgronden, werd daarom
verhaast. Nog vóór de winter van 1931-1932 slaagde
j{fk SmJcKtf. StuSliji. 'jJt-
Sim. J[ÖXfiint Ha'AÏVonn
Afoeeldingen van doorknaagd hout en de paalworm. Overgenomen
uit J.A. Mobachius, De almagtige en regtveerdige slaande hand Gods
(Groningen 1733).
men er in de geul te sluiten. Tenslotte onderzocht
recent de ecoloog Pieter Paalvast de kans op aantasting
van op vuren- en grenenhout gebouwde oudere havens
als die van Rotterdam. Dit naar aanleiding van paal-
wormschade aan steigers in Bremen.33
tegenwoordig gezien de voortdurende verbreding van
de zeegaten waarover we eerder spraken. Daardoor
verziltte de brakke Zuiderzee steeds verder. Dit proces
werd versterkt door het teruglopen van de waterafvoer
van de IJssel ten gunste van de Rijn met als gevolg de
verzanding van de monding bij Kampen.34 Mogelijk
hing dit samen met het einde van de Kleine IJstijd die
tussen 1570 en 1700 zijn dieptepunt had bereikt. Het
klimaat warmde daarna geleidelijk op. De verzilting
en opwarming betekenden een sterke verbetering van
het leefmilieu van de paalworm. En in de vorm van de
enorme houten constructies van de wierdijken was er
voedsel in overvloed voor dit ongedierte.
Na enkele droge en warme zomers en milde
winters sloeg de paalworm in 1731 in volle hevigheid
toe. De eindeloze rijen dijkpalen van praktisch alle
dijken in Zeeland en rond de Zuiderzee bleken toen
"in het midden als een honingraat verteerd en afge
broken".35 Menigeen zag dit als een straf Gods! En met
allerlei middelen is jarenlang geprobeerd de vraat van
de zeewormen te bestrijden. De enige doeltreffende
oplossing bleek uiteindelijk de traditioneel steile dijken
met hun muren van wier en hout 'in te pakken', dat wil
zeggen ze te voorzien van een extra laag aarde en een
steentalud. Maar dat was een methode die in het aan
natuursteen arme Holland miljoenen kostte: briksteen
(baksteen of breuksteen) en zware keien van 1.000 a
1.200 pond moesten van elders worden aangesleept om
het paalwerk te beveiligen.36 Scheepsladingen Drentse
keien werden aangevoerd. Ja, zelfs de hunebedden wer
den niet gespaard. Maar daar werd al heel gauw door
de Drost van Drenthe een stokje voor gestoken via een
plakkaat in 1734.37
Hoe was de situatie op Wieringen? In 1733
bleken de schoren of steunbalken aan de zuidzijde
van het houten Noorderhoofd bij Den Oever door de
paalworm te zijn doorgeknaagd.38 Dit belangrijke dijk
werk werd daarom voorzien van een stenen talud. Ook
de zuidelijke dijken van het eiland - de luwe kant, die
bovendien door de waardgronden nog enigszins werd
beschermd - was door de paalworm ernstig verzwakt.
Men volstond hier met het inpakken van de oude wier-
dijk.39 Maar dat was het dan. Van massale dijkverster
king vernemen we voorlopig niets. De dijkbestuurders
32
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS