De plaag van de paalworm en zijn
consequenties
kwamen duidelijk van zowel de oost- als de westzijde.
In oktober 1703 werd daarom een wierriem aangelegd
aan de wierdijk bij Den Oever en werd tegelijk de
situatie bij de hoek van Westerland en de Balg nog eens
grondig bekeken. Wat bleek? De diepte van de Sloot
bedroeg zelfs 36 voet (circa 11 m). Iets minder werd bij
de Kriek gepeild: 30 voet (9 m). Rond de Repel bleef
het bescheidener: 12 a 14 voet (3,6 a 4,2 m).28
Drie jaar later werd opziener Adriaan Wentel
nogmaals naar Wieringen gestuurd, nu om de toestand
van de hoofden te inspecteren. Naar zijn inzicht waren
ze over het algemeen te kort, terwijl het Zuiderhoofd
bij Den Oever zeer zwaar beschadigd was, ja zelfs "vrij
reddeloos van gordingen (dwarshout) en van binnen
ledig sonder eenige vullingen soo het scheen" Ook de
Marskedijk liet water door. Wentel adviseerde om dit
gat met sparren29 vol te stoppen en te verstevigen met
planken.30
En dan 1717, weer zo'n rampjaar. De beruch
te Kerstvloed in dat jaar trof het Noorderkwartier en
vooral de landstreken rond het IJ zwaar, nadat de Sint
Aagtendijk en de Assendelverzeedijk tussen Beverwijk
en Nauerna het hadden begeven. Ook de kustplaatsen
hadden veel te stellen. Een groot deel van het vissers
dorp Egmond op (aan) Zee verdween in de golven.
Hoe noordelijker, hoe zwaarder de stormvloed. Hij
eiste in Groningen en langs de Duitse Noordzeekust
duizenden slachtoffers. De schade was enorm. Op Wie-
ringen verdwenen in totaal 691 roeden (circa 2.500 m)
wierriem van de zuidelijke dijken en over een lengte
van 491 roeden (circa 1.800 m) werd ook nog "de kleije
daar agter" weggeslagen. Ook de noordelijke dijken
kregen hun deel. Het water had dan ook sinds mensen
heugenis niet zo hoog gestaan.31
Meer nog dan het woeste zeewater heeft het Noord
Hollandse dijkwezen in de jaren-30 van de 18e eeuw te
lijden gehad van de paalwormepidemie. Miljoenen van
deze schaaldiertjes, destijds als zeewormen aangeduid,
zagen in de zomer van 1730 kans de houten construc
ties van de befaamde wierdijken van binnenuit onher
stelbaar weg te vreten. Plotseling zag men ze overal, die
wormen, die binnen de kortste keren wel 30 cm lang
konden worden.
Tijdgenoten, maar ook latere generaties,
hebben zich vergeefs afgevraagd wat de oorzaak van
deze zo onverwachte en massale uitbraak kan zijn ge
weest. Van het bestaan en het gevaar van de paalworm
was men al eeuwen op de hoogte, maar vanwaar die
plotselinge epidemie? Als een van de oorzaken wordt
Bovenaanzicht en profiel van de West-Friese zeedijk met "meest
weg geknaagd en reets om gevallen paalwerken of krebbingen"
Detail uit Lakenman (1733).
26 De Repelplaat was een zandbank midden in het Amsteldiep iets ten westen
van Westerland.
27 NHA, tg. 3, inv.nr. 13, vervolg inspectie.
28 RAA, tg. 71.1.1.001, inv.nr. 37.
29 Dat wil zeggen takken van fijnspar. Daarmee werden doorgaans krebbingen
versterkt.
30 RAA, tg. 71.1.1.001, inv.nr. 38.
31 Ibidem, inv.nr. 39.
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS
31