Johan Hudde en de zeegaten
Wis- en natuurkunde waren het visitekaartje van onze
17e eeuw, vooral als ze konden worden toegepast in
de praktijk. Je moest de natuur immers eerst leren
kennen, voordat je er gebruik van kon maken. Dat was
ook voor de waterstaat van groot belang. Door nauw
gezette peilingen en berekeningen probeerde men
achter de gedragingen van de getijstromen te komen
waar de schepen konden varen. Zo iemand was Johan
Hudde, groot wiskundige en daarnaast een praktisch
man, die als burgemeester van Amsterdam (19 termij
nen!) vérgaande maatregelen nam om het (stinkende)
water in de stadsgrachten regelmatig te verversen, en
wel dagelijks.22 Ook de wateroverlast waar Amsterdam
geregeld mee te maken had, moest systematisch wor
den aangepakt. Hij is het meest bekend als ontwerper
van het Amsterdamse "Stadts Peyl", de aanzet tot het
huidige Normaal Amsterdams Peil (NAP). Dat was in
1675 na de grote watersnood waarvan in het Noorder
kwartier West-Friesland, de Zeevang en Waterland het
slachtoffer waren. Hudde was een man van de grote
lijn, iemand die ooit verklaarde een hekel te hebben
aan "nuttelooze quaesties die niet een oly-koek waart
zijn" en waar zo velen hun tijd aan vermorsten.23 Zijn
visie bleef zeker niet beperkt tot de stadsgrenzen of het
IJ. Huddes bemoeienissen met de getijstromingen in de
zeegaten waren minstens even belangrijk. Enkele jaren
eerder, in 1667, had die andere wiskundige, Hendrik
Stevin, in het 12e hoofdstuk van zijn veelgelezen boek
Wiskonstich Filosofisch Bedrijf al een ambitieus plan
gelanceerd hoe "het gewelt en vergif der Noortzee
uytter Verenigt Nederland te verdrijven sy" Hij stelde
voor alle Waddeneilanden aan elkaar te koppelen en
Ameland te verbinden met de Friese kust. Amsterdam
moest vanuit het IJ een kanaal krijgen rechtstreeks
naar de Noordzee. Hudde wilde het probleem van
de wateroverlast liever vanuit de praktijk benaderen.
Johannes Hudde. Olieverfschilderij door Michiel van Musscher,
1686. Rijksmuseum Amsterdam, objectnr. SK-C-528. Bruikleen
van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap.
Hij bepleitte onderzoek naar de getijbewegingen en
vervolgens versmalling of desnoods het afdammen
van zeegaten als Marsdiep en Vlie. In dat verband
verdiepte hij zich in de mogelijkheid om Wieringen
via een dijkenstelsel te verbinden me de vaste wal. Als
burger en zeker als burgemeester van Amsterdam was
Hudde zich natuurlijk steeds bewust van de belangen
van zijn stad. Diezelfde Zuiderzee die zoveel proble
men veroorzaakte was tegelijk de levensader voor de
Amsterdamse handel en scheepvaart. De reders uit de
Amstelstad voelden er daarom weinig tot niets voor
de zeegaten te beteugelen. Zoals zo vaak kwamen hier
de economische belangen en de waterveiligheid met
elkaar in botsing.24
ordinair wel een uijr eerder als omtrent ter Schelling
het kantelen van de stroomen, soodat ten aensien het
getije bij Texel en ter Schelling twee uijren verscheelt.
Het klaar blijckt, wanneer de vloed bij der Schelling
naar de Zuyderzee begint te trekken, tusschen de Hel
der en Texel een voorebbe is".25
De observaties van Wentel werden in een rapport van
augustus 1698 bevestigd. Door de Gecommitteerde
Raden was een inspectiecommissie uitgezonden om
18 Vgl. De Bruin, Aten (2004), 11-12; De Bruin (2015), 56-57.
19 Bij gemeenmaking werden de dijklasten morgen-morgensgelijk over de
landerijen omgeslagen. Bij de vaststelling van de waarde van de landerijen
voor de verponding (grondbelasting) werd dan rekening gehouden met de
waterschapslasten.
20 NHA, tg. 3, inv.nr. 607, 30-6-1688. Bij deze resolutie behoort de kaart van
Wieringen in NHA, tg. 176, invnr. 1420.1.
21 Aan de hand van honderden peilgegevens berekend door Schoorl (1973),
m.n. hfdst. XVI.
22 Werkman (1982), 56-57.
23 NNBW (1901), 1172-1176.
24 Schoorl (1999-2000), 302, 314, 587-593.
25 NHA, tg. 176, inv.nr. 420.
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS
29