"Den spijker niet regt op het hooft
getroffen"
actuele bedijkingsplannen waarover wij hierboven
spraken. De geplande dijk van Wieringen richting
Wieringerwaard zou het Amsteldiep afleiden en daar
mee de situatie voor de zuidelijke kooglanden een stuk
veiliger maken.
Als belangrijke oorzaken van de ernstige
toestand van de bezochte dijken zagen de heren het
ontbreken van voldoende toezicht, de onmacht en het
onvermogen (armoede) van de bewoners en vooral
doordat eenieder zijn eigen stukje dijk naar oude ge
woonte in natura onderhield naar gelang zijn landbe
zit. Er kwamen zelfs hoefslagen van soms 2, 3, 4 en 5
voet (0,6 tot 1,5 m) voor. Bovendien liet bij gebrek aan
een secretaris de registratie van de hoefslagen veel te
wensen over. Wieringen liep duidelijk achterop bij de
invoering van een modern beheerssysteem. In de rest
van het gewest, West-Friesland voorop, beschouwde
men het weinig effectieve systeem van verhoefslaging
als volledig achterhaald.18 Zo'n systeem paste toch
niet meer in deze tijd! Al in 1674 hadden de Staten
van Holland er bij de Gecommitteerde Raden op
aangedrongen dit systeem op Wieringen af te schaf
fen. Tevergeefs, "wat moeyten en devoiren" zij ook
hadden aangewend. Ondertussen kweten lang niet
alle grondbezitters zich van hun plichten. Verwaarlo
zing lag altijd op de loer, al moest men toegeven dat
dijkgraaf en heemraden hun best deden. De commissie
wist waarover zij sprak, ze had immers ook elders bij
haar inspecties "ingenomen de consideratien van de
Regenten van de Eylanden, waertusschen de Zee quam
passeren". De commissarissen adviseerden derhalve
om alle dijken te repareren en deze voortaan door
een overkoepelend dijkbestuur te laten onderhouden
(gemeenmaking). De werken dienden dan door aan
nemers te worden verricht, terwijl de kosten over de
landerijen werden omgeslagen.19 Een en ander zou het
beheer van de dijken ten goede komen. Maar de regen
ten van het eiland hadden eerder al unaniem verklaard
dat de eilandgemeenschap vanwege de armoede van de
ingezetenen de kosten onmogelijk kon opbrengen. Een
begroting kon de commissie overigens op dit moment
nog niet aan de Statenvergadering leveren, aangezien
er nog zoveel en onderling zo onderscheiden werken
moesten plaatsvinden. Sommige dijkperken dienden
met aarde en klei te worden hersteld, andere met wier
bekleed, verder moesten er stuifdijken worden aange
legd.
Het rapport, dat amper een maand na de ge
zamenlijke inspecties gereed kwam en een plaats kreeg
op de agenda van de Statenvergadering in Den Haag, is
zeer uitvoerig en bevat een massa details. De passages
over Wieringen alleen al beslaan vier foliovellen.20 Men
spreekt terecht van het Grote Statenrapport. Boeiende
lectuur! De teksten doen in hun analyses modern aan,
modern ook in die zin, dat de overheidsbemoeiing met
de waterstaat meer en meer inhoud kreeg.
'1688' markeerde het begin van nog inten
sievere peilingen en inspecties. De Gecommitteerde
Raden stelden de Statenvergadering voor om voorlopig
de buitendijken, hoofden en werken op Wieringen te
hunnen laste te nemen en zo het onderhoud te reorga
niseren. In 1703 volgde nog een nadere evaluatie van
het rapport annex aanbevelingen. Maar de situatie op
Wieringen bleef voorlopig wat ze was.
De problemen rond de steeds gevaarlijker wordende
getijstromingen bleken niet alleen veroorzaakt te wor
den door de voortdurende verbreding en verdieping
van het Marsdiep. Ook menselijk ingrijpen eiste zijn
tol. De eerder aangelegde 2.000 roeden (circa 7,2 km)
lange Zanddijk tussen Callantsoog en Huisduinen,
bedoeld als bescherming van het achterland Koegras,
had als onbedoeld neveneffect een versterking van
de vloedstroom door het Marsdiep. Bovendien werd
het Amsteldiep, westelijk van de bult van Westerland,
daardoor aanmerkelijk uitgediept en verbreed.21 De
gevolgen waren tot diep in de Zuiderzee merkbaar.
Wieringen kreeg zo aan alle kanten met steeds krachti
ger eb- en vloedstromen te maken. Tegen het eind van
de 17e eeuw werd dan ook met spijt geconstateerd dat
de aanleg van de Oldenbarneveltdijk indertijd niet zo'n
succes was geweest en dat "tijd en ervarenheid hebben
geleerd dat den spijker toen niet regt op het hooft was
getroffen".
In diverse inspectierapporten vinden we
heldere gegevens over het verloop van de stromingen.
We laten er twee volgen. Allereerst een bericht uit 1695
"van het passeren der stroomen door de zeegaten van
Texel, Vlieland en Terschelling naar de Zuiderzee" van
de hand van opziener Adriaen Harmensz. Wentel. Op
29 april schreef deze:
"Met alle voorvloeden tusschen Texel en de Helder
door passeren de stroomen op de Zuyderzee aen,
principalijck bewesten Wieringen, om hetwelcke de
gansche vloet continueert, doch alle voorvloeden zo
tusschen het Eyerlant en Vlielant en tusschen Vlielant
en ter Schelling, - doch voornamentlick tusschen ter
Schelling en Amelant passeren de voorvloeden
vier uyren Oost of oostsuyd aen en naar vier uyren
vloeyens passeren de stroomen omtrent suyd-suydwest
aen, sodat de vloeden van Ter Schelling eerst naar de
Hollantsche cust komen te passeren 2 a 3 uyren voor
het ebben, doch tusschen het Eijerlant en Vlielant ist
28
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS