Bedijkingsplannen en Superintendentie
huizen weggespoeld. De schade werd in totaal ge
taxeerd op 12.000 gulden, waarvan de Staten genegen
waren ruim 40 procent voor hun rekening te nemen.
Twaalf jaar later moesten in opdracht van de Staten de
dijken van Wieringen opnieuw verzwaard worden. Er
diende onder andere een hoofdje te worden gemaakt
en vernieuwd "beneffen Werpenwael", zuidelijk van
Den Oever.6
En dan de rampjaren 1674 en 1675. Op 22 juli 1674
verwoestte een orkaan onder meer de kerk van Hippo-
lytushoef. Het was dezelfde avond waarop de beroemde
Domkerk van Utrecht instortte. Een jaar later was het
weer raak. Tijdens een driedaagse stormvloed in no
vember 1675 brak de West-Friese Omringdijk door bij
Scharwoude. De hele oostelijke helft van West-Fries
land tot aan de Langereis en de Heerhugowaard liep
onder water.7 Datzelfde lot trof de Zeevang en Wa
terland. Ook het Zuiderkwartier bleef niet gespaard,
de Spaarndammerdijk begaf het bij Halfweg. Volgens
zeggen kwam het water er zelfs hoger dan bij de Aller
heiligenvloed in 1570, toen het water manshoog stond.
Op alle Waddeneilanden, Wieringen incluis, werden
opnieuw dijken vernield. Massa's water uit de Noord
zee drongen op, namen een deel van Huisduinen mee
en overspoelden het lage, nog niet ingepolderde land
van het Koegras.8
'1675' was de aanzet tot verdere overheidsbe
moeiing. Sinds ongeveer 1660 waren al de noodzakelij
ke voorzieningen getroffen en hadden de Gecommit
teerde Raden de zorg voor de dijkwerken toevertrouwd
aan deskundige en veelzijdige landmeters die de titel
meekregen van "Opsiener van 's Landts Werken", een
functie die in de loop der jaren professionaliseerde en
specialiseerde.9 Na de ramp van 1675 gaven de Staten
van Holland hen in 1676 op voorstel van de steden
Alkmaar en Enkhuizen opdracht om alle zeedijken van
West-Friesland en het Noorderkwartier te inspecteren
en daarover rapport uit te brengen. Het gedetailleerde
verslag werd opgenomen in een afzonderlijke Statenre-
solutie van 17 juli 1676.10 Het oppergezag van de Staten
over de zeeweringen werd bevestigd door een besluit
van 3 april 1677. Daarmee werd, aanvankelijk bij wijze
van proef voor een jaar, maar al gauw permanent een
commissie van Superintendentie ingesteld over de
zeedijken van het Noorderkwartier.11 Deze commis
sie bestond uit de Gecommitteerde Raden aangevuld
met een lid van de ridderschap.12 Was zo het toezicht
geleidelijkaan geregeld, het feitelijke werk bleef in
handen van het dijkbestuur. En Wieringen behield zijn
verhoefslaging, althans voorlopig.
De groeiende overheidsbemoeiing kwam ook
tot uiting in de plannen om Wieringen met de vaste
wal te verbinden. De beste manier om de problemen
rond de massale aanvoer van Noordzeewater aan te
pakken, leek de Staten namelijk de aanleg van een
dijkensysteem vanuit Wieringen naar de vaste wal om
zo de toenemende getijstromingen oostelijk en nu
ook westelijk van Wieringen af te leiden. Een ambiti
eus plan. Men sloot hierbij aan bij de wensen van de
West-Friese steden. Met deze dijken kon, zo verwachtte
men, de opstuwing van het water in de Zuiderzee wor
den verminderd en de druk op de dijken verlaagd. Met
name het gedeelte tussen Kolhorn en Medemblik had
uitzonderlijk veel te lijden.
Plannen in deze richting waren in 1676
overigens niet nieuw. Ruim een halve eeuw eerder, in
1623, was iets dergelijks al door de landmeters Dirk
en Gerrit Langedijk opgezet. Men zou bijvoorbeeld in
aansluiting op de Oldenbarneveltsdijk tussen Callant-
soog en Huisduinen uit 1610 een dijk in oostelijke
richting kunnen aanleggen over het kweldergebied en
die doortrekken tot Wieringen. Probleem was wel dat
zo'n dijk het diepe Amsteldiep kruiste. Maar de hoge
gronden van het eiland stonden garant voor een hechte
aansluiting. Als men verder verbinding kon maken tus
sen Wieringen en de in 1610 ingepolderde Wieringer-
waard, dan leverde dat niet minder dan 14.612 morgen
(circa 13.000 ha) nieuw land op. In een tijd waarin de
pachten en grondprijzen al jaren een stijgende lijn ver
toonden geen onbegrijpelijke overweging. Die laatste
verbinding moest dan wel voor een groot deel door
open water komen, maar de energieke 17e-eeuwer zag
dit alleen maar als een uitdaging. Het grote voordeel
bij deze oplossing was bovendien dat de getijstroming
vanuit het Marsdiep verder in oostelijke richting naar
de Friese kust werden gedrukt en de West-Friese
Omringdijk minder te lijden zou hebben. De kosten
werden geraamd op 343.208 gulden. De West-Friese
steden vroegen octrooi aan bij de Staten van Holland
en verkregen dat op 6 april 1629.
Maar zij bleken telkens hun hand te hebben
overspeeld. Technisch gezien gingen de plannen de
5 Van Nierop (1999), 245.
6 NHA, tg. 3, inv.nr. 6, 15-7-1663.
7 De Bruin, Aten (2004), 29 e.v.
8 Buisman (2011), 170.
9 De eerste opziener in 1660 was Dirck Pietersz. Abbestee, zie vooral Schoorl
(1973), 200 e.v.; Van der Meer (1939), 69-72.
10 Uitwerking door Gottschalk dl. III (1977), 275-282.
11 De Bruin, Aten (2004), 55.
12 Van der Meer (1939), 71. Mettertijd is het lid uit de ridderschap niet meer op
de uitgeschreven schouwen verschenen.
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS
23