Van slikker, wier en wierriemen
Zeewier- Visscherij bij Wieringen
"Zeewier-Visscherij bij Wieringen" Ansichtkaart uitgave N.J. Boon, Amsterdam 1901. NHA, Provinciale Atlas - Prentbriefoaarten, inv.nr. 099.
Wier of zeegras. Wie over Wieringen schrijft, kan dit
onderwerp niet overslaan. Niet dat de naam van het
eiland hieraan ontleend is, maar de Wieringer dijkge-
schiedenis is zonder wier niet compleet.26 Het wier - of
zoals de Wieringers zeggen: de wier - werd overvloedig
aangetroffen in de wateren rond het eiland. "Wieringen
lag rondomme in de Wierwaarden", zoals de 18e-eeu-
wer het uitdrukte.27 Wier werd uit het water opgevist,
of van juni tot augustus gemaaid of met een enorme
ijzeren hark, de elger, losgewroet uit de zeebodem.
Wiermaaien verschafte heel wat Wieringers een goed
bestaan, al wisselden de inkomsten per jaar sterk. Soms
was het wiergewas zo schraal, dat de slechte oogst grote
maatschappelijke problemen opleverde.
Uit ervaring was bekend, dat opgestapeld
zeewier een geschikte grondstof was om (zee)water te
keren. Het wier ging broeien en klonterde door zijn
eigen gewicht aaneen tot een samenhangende schilfer
achtige massa, of, zoals Allan het zo mooi uitdrukte
pakkende het wier zoo vast in elkaar, als de
allervetste kleijaarde, waardoor de zeegolven, daar
tegen slaande, door de gladdigheid van de wier daar
weder afrollen". Iedere dijkplichtige die daartoe in staat
was, kon eigenhandig zijn wierdijkje bijhouden, al
diende men er wel rekening mee te houden dat wier
inklinkt. Het werd dan ook gebruikelijk de wierlaag
20 cm boven de geprojecteerde hoogte op te bouwen.
De eerste opvolgers van de simpele groene,
met gras begroeide aarden dijken zullen waarschijn
lijk grotendeels slikkerdijken zijn geweest waarover
de Zuid-Nederlandse waterbouwkundige Andries
Vierlingh schreef in zijn Tractaet van Dijckagie.28 Hij
vertelt dat bij vloed de arbeiders met kleine bootjes het
wad opvoeren en de vrij regelmatig gevormde klitten
slikker met wier en al uit de bodem klauwden, waarbij
zij zich bedienden van de slikkerhaak, een drietand
met als haken omgebogen punten. Bij eb werd de
slikker met sleden vervoerd en tegen de steil afgeslagen
kant van de aarden wal opgestapeld tot een ware muur,
waarbij de begroeide zijde van de kluiten naar voren
gekeerd werd. Vierlingh vond het maar een "vreemde
maniere van dijcken" Zoiets had hij in de meer ont
wikkelde gewesten Brabant en Vlaanderen nog nooit
meegemaakt. Hij was daar gewend aan flauw glooiende
dijken, aan de zeezijde versterkt met natuursteen.
Pas tegen 1600 zien we de 'echte' met wier
versterkte dijken verschijnen, al zouden het op Wierin-
gen altijd maar dwergen blijven in vergelijking met die
indrukwekkende witte kolossen die we bijvoorbeeld
van de latere West-Friese Omringdijk kennen: aarden
18
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS