etnU^M^ o-Cql*. Schetskaartje van Wieringen met in geel de met zand afgedekte keileembulten. Henk Schoorl naar Blok (1962), 88. en verliezen daarmee veel van hun dreigende kracht. Indrukwekkend waren ze niet en zouden dat ook later nooit worden. Hoog hoefden ze ook niet te zijn: het eiland lag zelfs in de lagere regionen vrij hoog. Zelfs nu nog liggen de Wieringer kooglanden in het zuiden en de laagten tussen de keileembulten in het noorden ongeveer op NAP of even daar beneden. In 1855 wist Allan te melden dat "de lage deelen tusschen 0,6 en 1,2 el [m] beneden Vol-Zee" (de gemiddelde vloedlijn) lagen. Wel stonden ze in de winter meestal onder water, maar dat was meer een gevolg van slechte afwatering.16 Voor de aanleg van zo'n dijkje werd de benodigde aarde ter plekke uitgegraven. En mocht dit dijkje door uitzonderlijke natuurkrachten beschadigd worden, ver zwakt of "affgespoeld", of als er verbeteringen moesten worden aangebracht, dan werd naar oud dijkrecht ter plekke aarde gehaald, twee spaden aan de binnenzijde en één spade er buiten. Was er onvoldoende voorland, dan werd alle aarde aan de binnenzijde vergraven. Vaak wordt gezegd dat de eerste dijken op last van de graven van Holland werden gebouwd. Dat is mogelijk, daar de gezagsverhoudingen vaak wisselden. Maar het is niet waarschijnlijk. Wel komen we de Wie- ringer dijken verschillende keren tegen in de grafelijke charters, maar deze dateren allemaal uit de tijd na de verovering van het eiland door graaf Floris V in 1284. Van meet af aan pakten de graven het onderhoud ech ter stevig aan en uitten bij herhaling hun diepe zorgen over de "cranckheyt" van de Wieringer dijken en vooral het slechte beheer ervan. En zij herhaalden dit in 1330, 1352, 1382 en 1415.17 Dat zou dan betekenen dat net als in West-Friesland de dijken er al waren vóór de gra felijke veroveringen. Waarschijnlijk waren het de bewo ners zelf die als buren (vrije leden) van de buurschap (dorpsgemeenschap) deze prestatie hebben (moeten) leveren, mogelijk op instigatie van de bisschop. De eilanders kregen dus na 1284 van de gra ven bij herhaling opdracht de dijken beter te onder houden. Dit onderhoud kwam vooral neer op de direc te aanwonenden of belanghebbenden van de dijk. De dijken werden verstoeld.18 Dat wil zeggen dat wie het meeste land bezat en het meest bij de dijk gebaat was, daar ook goed voor diende te zorgen dan wel "aertgeld" betalen. De verdeling van de dijk in dijklasten werd aangeduid met de term verstoeling, verdeeld in korte en later zelfs uiterst korte vakken van slechts twee tot vier voet breed (60 a 120 cm), waarbij iedere onder houdsplichtige landeigenaar "zijn particuliere dijck, in proportie van zijn eygendom separaet moet maecken" Op iedere hoeve drukte zo het beheer van een slag. Vandaar de term verhoefslaging. Toewijzing van zo'n "parck dijks" oftewel dijkslag of hoefslag gebeurde al vrij vroeg om de 21 jaar door een dijkbestuur.19 In dor pen die, zoals Den Oever, op een dijk waren gebouwd, betaalden de huiseigenaren een deel van de lasten aan het gekozen dijkbestuur. Het systeem van verstoeling 14 WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2017 | | pagina 16