TERUGBLIK
De bijzondere opbouw en betrekkelijk hoge ligging van
Wieringen betekenden nog niet dat de Wieringers het
zonder dijken konden stellen. Juist die afwisseling van
hoog en laag maakte het eiland kwetsbaar voor de zee.
Zeker toen het almaar groeiende Marsdiep in de loop
van de eeuwen de gevaren van de Noordzee steeds na
derbij bracht en de stromingen feller werden. Laag lag
het zuiden aan weerszijden van Wester- en Oosterklief.
Maar de Hoornse en Hoelmer dijken hadden het nog
vrij rustig, vergeleken met de dijken achter Westerland
en rondom Den Oever. Verderop verkeerden ook de
noordelijk gelegen Molgerdijk, Bier-, Rinkewiels- en
Marskedijk in een soortgelijke positie. Zij vormden de
verbindingen tussen de keileembulten van Oosterland,
Vatrop, Stroe en Westerland. Doorgaans kregen zij de
eerste klappen van water en wind. Het veiligst lag Wes-
terland zelf op zijn twee ongeveer 13 m hoge bulten, al
werden de Balg en later het Amsteldiep daar na 1610
wel steeds dieper en gevaarlijker. Aan de andere kant
lag dan weer het lager gelegen Den Oever, met snelle
stromingen vlak voor de deur.
Erg sterk waren ze niet, die groene aarden
dijkjes en de latere (bescheiden) wierdijken, aangelegd
en eeuwenlang slecht onderhouden door de eigen
bewoners die geen geld hadden voor herstel of het er
niet voor over hadden. Want kenmerkend voor de Wie-
ringer geschiedenis was toch wel de bittere armoede
van de bevolking, of, zoals het in de stukken heet, de
onmacht en het onvermogen van de Wieringers. Hier
kwam het sterk versnipperde beheer door de verhoef-
slaging bij. Er kwamen hoefslagen voor van slechts
enkele voeten. Bovendien rammelde de administratie.
Ten slotte domineerden de dijkplichtige landeigenaren
de schepenbank die als college van heemraden moest
beslissen over de door de schout als dijkgraaf geëiste
boeten voor nalatig dijkonderhoud. Het resultaat laat
zich raden. Toen in 1510 bijvoorbeeld schout/dijkgraaf
Albrecht Allaertsz. om een hier niet relevante kwestie
gevangen zat in Den Haag, wachtten de schepenen/
heemraden rustig af. Pas begin september werd op
aandringen van de Rekenkamer in Den Haag de dijk
geïnspecteerd onder leiding van de nieuwe schout,
hoewel die nog niet officieel in functie was. Toen
constateerde men bij Den Oever "dat die zeedijck bijna
doir was ende in groete anxt lag". In 1541 kwam hoger
hand er opnieuw aan te pas nadat dijkgraaf en heem
raden geconstateerd hadden dat enkele inwoners van
Den Oever hun hoefslag nog steeds niet tot wierdijk
hadden verbouwd. Het Hof van Holland stuurde toen
Andries van Bronckhorst en Adriaan Stalpaert van der
Wiele naar het eiland voor onderzoek.1
Geen wonder dus dat bij storm de povere wa
terkeringen vaak niet tegen de natuurkrachten bestand
waren. Gevolg: dijken kapot, land overstroomd, soms
zelfs het eiland in tweeën. Het zoute zeewater maakte
de lager gelegen gronden voor lange tijd onbruikbaar
en het eiland zag er "akelig" uit zoals Van der Aa dat
zo onnavolgbaar wist uit te drukken.2 En de ondoor
dringbare keileemlaag liet praktisch geen drup water
door. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw kwam na
een aanloop van een eeuw verandering in het beheer
en onderhoud van de (Noorder)dijken. De Gecom
mitteerde Raden zetten het zwakke dijkbestuur buiten
spel, lieten deze belangrijke dijken moderniseren en
namen het beheer in eigen handen. Na de Franse tijd
kwam het Rijk in beeld en zo bleef de situatie totdat
in 1990 het gespecialiseerde Hoogheemraadschap
Noordhollands Noorderkwartier die taak van het Rijk
overnam. Inmiddels was Wieringen in het kader van
de Zuiderzeewerken via twee Afsluitdijken verbonden
met de vaste wal van Noord-Holland en Friesland.
Gevoegd bij de drooglegging van de Wieringermeer
betekende dit het definitieve einde van Wieringen
als eiland. Sindsdien is Wieringen waterstaatkundig
en sociaaleconomisch een onlosmakelijk deel van
Noord-Holland en daardoor onherkenbaar veran
derd. Maar toch. Laat het eiland geen eiland meer zijn,
Wieringen bleef op een bijzondere wijze bewoners en
bezoekers inspireren. Wieringen is 'anders. Gebleven is
ook dat traditionele zelfoewuste gevoel bij de Wierin-
gers 'eilanders' te zijn.
1 Schoorl (1990), 61-63; Bremer (1979), 98-99. Van Bronckhorst en Stalpaert
zijn vooral bekend van hun onderzoek naar de waterstaat in de regio tussen
het IJ en de Omringdijk van 1544 dat leidde tot de vorming van de Scher
merboezem en - op termijn - stichting van het Hoogheemraadschap van de
Uitwaterende Sluizen, zie Borger, Bruines (1994), 32-40.
2 Van der Aa, dl. XI (1865), 583.
113
WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS