DIJKGESCHIEDENIS SINDS 1953 De stormvloed van 19531 Voorbereidende Deltawerken2 Sinds de Zuiderzeewerken zijn de Noorderdijken van Wieringen onderdeel geworden van de gevarieerde ke ten Helderse Zeewering-Oostoever-Balgzanddijk-Am- steldiepdijk-Wieringer Noorderdijken-Afsluitdijk. In al hun overeenkomsten en verschillen. Elk met een eigen geschiedenis en een eigen uiterlijk en uitstraling. De hoogte en zwaarte van deze dijken correspondeerden met de hogere waterstanden die in de jaren-20 na de afsluiting van de Zuiderzee werden verwacht. Op Wie- ringen waren om die reden de dijken verhoogd tot een kruinhoogte van 3,60 m NAP bij Den Oever. Dat werd destijds voldoende geacht om de zwaarste stormvloe den te keren. Na 1953 werd de kruinhoogte opnieuw bekeken. Dit hing samen met de Ramp van 31 januari op 1 februari 1953, die weliswaar Wieringen amper trof, maar elders in het land voor grote overstromingen zorgde waarbij ruim 1.800 slachtoffers vielen. De Kop van Noord-Holland had het geluk dat het hoogtepunt van de storm niet samenging met de hoogste stand van het getij. De schade bleef zo beperkt. Op Wieringen werd alleen de dijk bij De Normer beschadigd door een losgeslagen zwaar houtvlot. Mede naar aanleiding van de stormvloed werd de minimum kruinhoogte op 3,70 m NAP gesteld. Langs de buitenberm van de Marskedijk bracht de Dienst Zuiderzeewerken over 105 m een zwaar betonnen scherm als golfremmende constructie aan. Die verving het houten palenscherm uit 1890/91 dat in zeer slechte staat verkeerde. Eerst zaagde men de oude palen af tot 0,20 m NAP. Daarop werd het betonnen scherm bevestigd tot een hoog te van 2,71 m NAP. De palen waren onderling met gordingen (dwarshout) van 13 x 28 cm verbonden en vastgezet met schroefoouten. Een nieuwe impuls voor dijkverbetering kwam van de Deltawet, aangenomen in 1958, vijf jaar na de Ramp van 1953. Deze wet, die overigens herhaaldelijk werd aange vuld en verdiept, stelde de Deltahoogte van de Neder landse zeeweringen vast en bracht de eenheid en moder nisering waarnaar lang was uitgekeken. De Deltahoogte was per regio verschillend en had niet alleen betrekking op het rampgebied in Zuidwest-Nederland, maar gold ook voor andere kustgebieden. De dijken moesten een extreme storm kunnen doorstaan die slechts eens in de 10.000 jaar voorkwam. Voor Wieringen kwam dat neer op een waterstand van 5,45 m waarbij natuurlijk nog rekening gehouden moest worden met de golfoploop te gen de dijk. De aanvankelijke keuze van een dijkverzwa- ring en -verhoging aan de binnenkant van de bestaande dijk werd niet gehandhaafd, omdat de buitenbekleding van de bestaande dijken te licht werd beoordeeld voor de te verwachten golfoploop. Het meest urgente project op Wieringen was het dijkgedeelte langs de haven van Den Oever. De werkzaamheden hier werden hier begin jaren 60 nog door de Dienst Zuiderzeewerken uitgevoerd. Het was meteen het laatste project van deze Dienst. De directie Noord-Holland van RWS nam het beheer en onder houd van de noordelijke dijken weer over, vooral met het oog op de aanstaande Deltaverhogingen. Al snel was namelijk duidelijk geworden dat het hele Wierin- ger tracé langs de Waddenzee over een lengte van 11 km niet voldeed aan de Deltanorm. Sinds de jaren 20 was deze dijk bovendien 10 cm gezakt. In 1975 startten de voorbereidende werkzaamheden met bo ringen in de Rinkewiels-, Marske- en Normerdijk, een routineprocedure om inzicht te krijgen in de samen stelling van de grond. Doordat het keileem onder het zaveldek als gevolg van droogte keihard was geworden, kon slechts tot geringe diepte worden geboord. Zavel is evenwel uitstekend geschikt voor bekleding van een dijk en kan opnieuw worden gebruikt. Dat gold ook voor basaltzuilen en klinkers. Dit leverde een aanzien lijke kostenbesparing op. In 1977 volgden de voorbereidingen voor het dijkvak Den Oever-Vatrop met grondonderzoek door het Laboratorium voor Grondmechanica te Delft. Ook de Rijks Geologische Dienst te Alkmaar werd ingeschakeld. Het onderzoek duurde enkele jaren. Het probleem was hier dat de nieuwe dijk zeewaarts zou worden uitgebouwd, zodat kennis van de slibdikten op het Wad van groot belang was. De ervaringen met de Amsteldiepdijk lagen na al die jaren nog vers in het geheugen. Men probeerde de kans op grote verzakkin gen ('zettingen') van de ondergrond te vermijden door de slechte bovenlaag van de wadgrond af te graven. De eerste 100 jaar dienden verzekerd te zijn. De vraag bleef of de nieuwe dijk stabiel genoeg werd om een stormvloed met de normwaterstand van 5,45 m NAP te doorstaan. Met de teen van de dijk meegerekend moest het hele dijklichaam daarom op 8,50 m NAP gebracht worden, dat wil zeggen 1,5 m lager dan in het gemeentelijke structuurplan van 1974 was genoemd. Om de continuïteit te bevorderen werden voor het gedeelte Stroe tot Westerland alvast 39 sonderingen gedaan en 20 boringen. 1 NHA, tg. 639, inv.nr. 95. 2 NHA, tg. 354, inv.nrs. 280, 281 en 391. Verder het Driemaandelijks bericht Deltawerken 1975 tot 1978. WIERINGER DIJKGESCHIEDENIS 103

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2017 | | pagina 105