e:; -nieirvvt Aft. 2. Het fraai uitgevoerde "Stik-Boek" van Oudendijk uit 1755. Vóór de invoering van het kadaster (1832) bezat iedere plaats een dergelijke administratie. Daarin werden veranderingen van onroe rend goed bezit bijgehouden. WFA, tg. 1373, archief dorps- en gemeentebestuur Oudendijk 1533 1949, inv.nr. 42. In 1648 werden de eisers in principe in het gelijk gesteld: de herstoeling van de West-Friese Om- ringdijk moest er komen. In 1650 volgde een tweede cruciale stap.37 De Hoge Raad bepaalde dat het on derhoud voortaan voor gezamenlijke rekening van de vier ambachten moest geschieden, volgens een vaste verdeelsleutel. Voor een rechtvaardige verdeling van de dijklasten wilde de Hoge Raad inzicht hebben in 'getal' (oppervlakte), 'last' (belastingdruk) en 'macht' (opbrengst) van de landerijen. Dit betekende dat een meting moest worden uitgevoerd van West-Friesland voor het specifieke doel van het onderhoud van de West-Friese Omringdijk. Zonder inzicht in de op pervlakte waren de andere parameters onmogelijk te bepalen. Zodra de 'gemeenmaking' van de West-Friese Omringdijk een feit was, stond vast dat de westelijke ambachten veel meer geld kwijt zouden zijn aan het dijkonderhoud. De vraag was slechts hoeveel.38 Volgens de eerste verdeelsleutel moest Drechterland 35 pro cent betalen, de Vier Noorder Koggen 28 procent, het Geestmerambacht 20 procent en de Schager- en Nie- dorperkoggen 17 procent.39 De quota waren nog voor lopig, want ze waren gebaseerd op de optelsom van de oppervlakten in plaatselijke grondadministraties ('stik- boeken') van de bannen. Partijen vlogen elkaar meteen in de haren over de betrouwbaarheid van die gegevens. Drechterland claimde recht op vermindering van 1.238 morgen, terwijl het Geestmerambacht voor 540 morgen en de Schager- en Niedorperkoggen voor 650 morgen te weinig zouden zijn aangeslagen.40 Uitgaande van de Drechterlandse morgen (0,92 ha) is dit omge rekend respectievelijk 1.139, 497 en 598 ha. Drechter- land vond bovendien dat de westelijke ambachten de meting maar moesten betalen. Tenslotte hadden zij er om gevraagd.41 De Hoge Raad onderstreepte echter het gemeenschappelijke belang van het project: de vier ambachten moesten de kosten samen dragen. Een hemelsbrede meting van West-Friesland De Hoge Raad schetste enkele scenario's voor de uitvoering. Een hemelsbrede meting van de vier am bachten zou het snelst tot een resultaat leiden. Daarbij hoorde ook een watermeting. Sloten en andere wateren contribueerden in West-Friesland namelijk niet aan de dijklasten. Die moesten dus van de totale oppervlakte van elk ambacht worden afgetrokken. Nadeel van deze methode was, dat de oppervlakte van de bannen on bekend zou blijven, terwijl de omslagen wel per banne werden opgebracht. Een andere mogelijkheid was dus een meting per banne of zelfs perceelsgewijs.42 Sommi gen waren echter zeer beducht voor zo'n gedetailleerde 98 DOU, LANDMETERS IN RIJNLAND EN HOLLANDS NOORDERKWARTIER, 1600 1680

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2016 | | pagina 99