zen in de Spaarndammerdijk nog een extra sluis of
enkele duikers te leggen. Ook werd gekeken of daar
molens gebouwd konden worden die water uit het
Haarlemmermeer konden uitmalen naar het IJ. Daarna
reisden de commissieleden langs de oostzijde van het
Haarlemmermeer, waar hen getoond werd hoe groot
het actuele landverlies was en hoeveel land er in het
verleden al verloren gegaan was. In Aalsmeer vertelden
vier mannen, in leeftijd variërend van 53 tot 64 jaar,
hierover het nodige aan de commissie.
Nadat de commissieleden weer in Leiden
waren teruggekeerd, maakten zij op 28 april 1634 een
excursie naar Katwijk. Hier zagen zij dat daar een oude
waterlozing bestond, het Mallegat genaamd, waardoor
gemakkelijk Rijnlands water naar zee afgevoerd kon
worden. Vervolgens maakten zij proces-verbaal op van
hun inspectiereis langs het IJ, langs het Haarlemmer
meer en naar Katwijk.
Op 4 mei kwamen dijkgraaf, hoogheemraden
en hoofdingelanden weer bijeen. Met uitzondering
van de afgevaardigden van Leiden en Haarlem werd
door de vergadering besloten dat het ter voorkoming
van verder landverlies noodzakelijk was om het meer
droog te maken en dat er een uitwatering naar de
Noordzee moest komen om de verkleining van Rijn
lands boezem als gevolg van de droogmaking van het
meer te compenseren.52
Door de tegenstand van Leiden en Haarlem,
die allebei belang hadden bij het openhouden van het
Haarlemmermeer, kwam het hier niet van. Een uitwa
tering bij Katwijk werd pas in 1807 gerealiseerd. Het
door de commissie bekeken Mallegat was het restant
van een bescheiden uitwatering, die in de jaren 1571
1572 was aangelegd. Die bestond uit een smal kanaal
door de duinen en een duiker in het dorp Katwijk
aan Zee. Tegen de aanleg was veel bezwaar gemaakt,
vooral door Haarlem, dat zoveel mogelijk Rijnlands
water door het Spaarne wilde laten stromen. Dat hield
het Spaarne diep; goed voor de scheepvaart, dus goed
voor de Haarlemse economie. De uitwatering kwam
op een ongelukkig moment gereed, aan het begin van
de gewapende strijd tegen de Spanjaarden. Haarlem
en Leiden werden belegerd en Rijnland kon zijn taken
gedurende enkele jaren niet of nauwelijks uitvoeren.
Toen de rust was weergekeerd, bleek de duiker ver
stopt te zijn. Dat kwam degenen die er altijd al tegen
waren geweest goed uit. Zij wisten te verhinderen dat
de uitwatering werd hersteld. Het doodlopende kanaal
werd bekend als het Mallegat. Alle pogingen om een
uitwatering bij Katwijk te leggen, werden tot 1800 met
succes geblokkeerd.53
Een uitwatering door de Breesaap kwam in
1772 weer ter sprake toen in Haarlem een boek ver
scheen waarin twee anonieme schrijvers pleitten voor
doorgraving van de duinen bij Wijk aan Zee. Daaraan
verbonden de schrijvers wel de voorwaarde dat het IJ
aan de oostkant afgesloten zou worden van de Zui
derzee. Een uitwatering bij Katwijk zou dan overbodig
zijn.54 Meerdere keren is het vermoeden geuit dat
de bekende waterstaatkundige Christiaan Brunings,
tevens opziener van Rijnland te Halfweg, de auteur
was, of in ieder geval nauw bij deze uitgave betrokken
was. Dit plan is nooit uitgevoerd. Pas in de tweede helft
van de 19e eeuw zou de situatie aan de noordgrens van
Rijnland ingrijpend veranderen door de afdamming
en inpoldering van het IJ in combinatie met het graven
van het Noordzeekanaal.
Oeverafslag langs het Haarlemmermeer
In de vorige paragraaf is beschreven hoe Jan Pietersz.
Dou in 1634 een kaart maakte van een mogelijke
doorgraving van de duinen ten zuiden van Beverwijk.
Dou had hiertoe opdracht gekregen van een commissie
van hoogheemraden en hoofdingelanden tijdens een
inspectiereis om te onderzoeken welke mogelijkheden
er waren om een eind te maken aan de voortdurende
afslag van de oostoever van het Haarlemmermeer. Dit
resulteerde in een besluit van dijkgraaf, hoogheemra
den en hoofdingelanden dat de beste remedie tegen
de oeverafslag droogmaking van het Haarlemmer
meer was en dat er een uitwatering naar de Noordzee
gemaakt moest worden om de verkleining van de
boezem te compenseren. Door de tegenstand van
Haarlem en Leiden kwam hier niets van terecht. Afslag
van de oostoever van het Haarlemmermeer bleef een
probleem. De zoon en de kleinzoon van Jan Pietersz.
Dou hebben de oeverafslag meerdere keren in kaart
gebracht.
Op verzoek van schout en ambachtsbewaar
ders van Aalsmeer verrichte Johannes Dou in januari
1644 een meting van vijf percelen grond, grenzend aan
het Haarlemmermeer. Vier percelen lagen binnen het
ambacht Aalsmeer, het vijfde perceel omvatte wat er
nog over was van het ambacht Schrevelsgerecht, op de
kaart aangeduid als "Schrevelsrecht" Op 6 januari 1645
ondertekende Dou de kaart die door hem op grond
van deze meting was gemaakt. De kaart toont een deel
van Aalsmeer, ten zuidwesten van de dorpskom, van
de grens met Leimuiden tot voorbij het restant van
het ambacht Schrevelsgerecht. De opgemeten percelen
zijn aangeduid met de letters A tot en met E. Perceel
A omvat een stukje Aalsmeer dat door grondgebied
van Leimuiden gescheiden werd van het grootste deel
van het ambacht. Op de overzichtskaart van Rijnland
uit 1615 was dit stukje nog met Aalsmeer verbonden.
Het liep toen verder naar het noorden door en zat vast
56
DOU, LANDMETERS IN RIJNLAND EN HOLLANDS NOORDERKWARTIER, 1600 1680