gelijk al in zijn voorwoord gericht tot prins Maurits, aan wie hij zich "verstout" zijn nieuwe vinding te "dediceren" of op te dragen. Al bij de aanvang van zijn carrière, zo schrijft hij, vernam hij uit allerlei bronnen dat het helemaal niet zo makkelijk was om bepaal de metingen uit te voeren en dat er door collega's in het veld heel wat fouten werden gemaakt. Hij hoopte sterk dat hem zulks niet zou overkomen en besefte dat daartoe naast een grondige kennis van de theorie ook een grote praktijkervaring onontbeerlijk was. Met zijn kennis zat het wel goed, maar "weynigh in de Practijck ervaren wesende" was hij op dat gebied nog veel te "ge- brekigh". Het enige wat hem dus stond te doen was veel ervaring opdoen en om "niemant te vercorten [te kort te doen], noch mijn selven ter quader name te maken" alle metingen tenminste in duplo te doen. Hij schilder de zich hiermee af als niet alleen ambitieus, maar ook consciëntieus. Al doende leerde Dou de tekortkomingen van het bestaande hoekmeetinstrument goed kennen. Met name bij hoeken anders dan 90 graden vereiste het gelijktijdig hanteren van twee apparaten, het meetkruis en het kwadrant, veel oefening en een grote mate van behendigheid. Hij begon daarom te experimenteren en dat leidde, zo vertelt hij trots, al snel tot een veel handi ger alles-in-één-apparaat. Het vernieuwde instrument was geschikt voor elke hoek, het meten ging veel mak kelijker - hij kon "deen metinge door ende beneffens d'ander waernemen" - en de metingen waren ook nog eens nauwkeuriger. Alsof dat allemaal niet genoeg was, bracht hij op een aantal meer triviale punten ook nog wat verbeteringen aan, gericht op het gebruiksgemak: niet te zwaar en makkelijk horizontaal te houden. Het oude meetkruis met de vier vaste vizieren diende als uitgangspunt voor zijn zoektocht. Om het gewicht zo laag mogelijk te krijgen, nam Dou als basis een ronde plaat met een diameter van ongeveer 30 cm en bracht daar vier grote uitsparingen in aan zodat er slechts een ronde omtrek overbleef met een kruis in het midden. Als materiaal gebruikte hij koper, breed en dik genoeg om vormvast te blijven. Aan dit kruis voegde hij een om het midden draaiende wijzer toe met een derde paar vizieren aan de uiteinden. En dat was de kern van zijn uitvinding, want die toevoeging maakte het meetkruis geschikt voor het meten van welke hoek dan ook. Maar daar liet hij het niet bij. Hij realiseerde zich dat de ronde omtrek van het meetin strument voldoende ruimte bood voor het aanbrengen van een gradenboog van 0 tot 360 graden, met een onderverdeling in minuten en nog kleinere eenheden en aan de binnenkant daarvan een aantal cirkels met schaalverdelingen voor de sinus, tangens en secans van een gemeten hoek. Dat laatste maakte het mogelijk de voor verdere berekeningen benodigde goniometrische waarde van de gemeten hoek met grote accuratesse direct op het apparaat af te lezen. In zijn Tractaet heeft Dou op een uitklapbaar vel een op ware grootte afge drukte tekening van de koperen plaat laten opnemen, met daarop weergegeven de gradenboog en alle andere onderverdelingen. Goed valt te zien hoe verrassend veel details hij bij de schaalverdelingen op de toch relatief kleine cirkel kwijt kon. Toch lijkt Dou zijn one shop stopping concept om het meetresultaat op het meetinstrument behalve in hoekgraden gelijk ook al in goniometrische eenhe den te kunnen aflezen, wat te ver te hebben gedreven. Als we mogen afgaan op de aanprijzingen in zijn nieu we boek was dit een nieuwigheidje waar hij zelf nogal tevreden over was. Maar volgens zijn biograaf H.C. Pouls hebben de meeste collega-landmeters hem bij dit onderdeel niet gevolgd. Een nauwkeurige hoekmeting was voor hen van groot belang, voor de verdere omre kening hadden zij genoeg aan een losse goniotafel. Het weglaten van al die extra cirkels scheelde waarschijn lijk aanzienlijk in de graveerkosten, terwijl het eind resultaat er niet onder leed. Om de hoek tussen de kijklijnen naar twee verafgelegen objecten te meten, richtte de landmeter zijn meetinstrument met twee vaste vizieren eerst op één object en vervolgens richtte hij de vizieren van de draaibare wijzer op het andere object. De hoek was nu direct op de gradenboog af te lezen. Door de uitspa ringen was het mogelijk het apparaat indien gewenst wat groter te maken, zonder dat het al te zwaar werd. Een grotere omtrek bood wat meer ruimte voor de gradenboog en de andere schaalverdelingen en maakte de metingen derhalve nog nauwkeuriger. Het idee van een draaibare arm bij hoekmetingen was niet nieuw. In de scheepvaart en astronomie werd dat, in combinatie met kompas of sextant, al lang toegepast. Dat verklaart waarschijnlijk waarom de draaibare arm vaak werd aangeduid met de Arabische benaming alhidade. Ook in Dou's nieuwe leerboek komen we die exotische aanduiding tegen. Voor het meten van hoeken was dus geen apart kwadrant of kompas meer nodig. Toch deed Dou geen afstand van het kompas. Hij plaatste het in het midden van het meetkruis. Dat leverde twee voordelen op. Zolang de kompasnaald bij een meting in dezelfde richting wees ten opzichte van zijn apparaat, kon de landmeter er zeker van zijn dat hij dat niet per ongeluk had verplaatst of verdraaid. Handig was ook dat hij altijd wist waar het noorden was en direct de afwijking van zijn kijklijnen ten opzichte van het noorden kon aflezen. Omdat de draaiwijzer over het kompas draai de, voorzag hij die in het midden van een uitsparing; het onder een glaasje ingebedde kompas bleef zo goed zichtbaar. 22 DOU, LANDMETERS IN RIJNLAND EN HOLLANDS NOORDERKWARTIER, 1600 1680

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2016 | | pagina 23