DE 'HOLLANDSE CIRKEL' VAN JAN PIETERSZ. DOU Han van Zwet Introductie: de stand van de landmeterij rond 1600 Dankzij twee door Jan Pietersz. Dou samen met zijn vriend en collega landmeter Johan Sems samengestelde leerboekjes, beide in het jaar 1600 uitgegeven, zijn we goed op de hoogte van de stand van de techniek die de Hollandse landmeters toentertijd ter beschikking stond. In het eerste boekje (Practijck des Lantmetens) gingen de auteurs uitvoerig in op de benodigde wis kunde en hoe die toe te passen bij het berekenen van oppervlakken.1 Het benodigde instrumentarium en het gebruik daarvan kwamen aan bod in het tweede boekje (Van hetgebruyck der Geometrijsche instrumen ten).2 De in 1573 geboren Dou ontving zijn landme tersdiploma in 1597. Dat wil zeggen dat hij in dat jaar door het Hof van Holland als landmeter werd geadmit teerd. Volgens eigen zeggen was hij toen theoretisch al redelijk goed geschoold: "als my doen zes jaer daer in geoeffent hebbende", maar had hij weinig praktijker- varing.3 Dat laatste gold waarschijnlijk in nog grotere mate voor Johan Sems, die zijn diploma pas enkele jaren later kreeg. Het belette de twee vrienden niet hun kennis in de vorm van twee leerboeken met anderen te willen delen. Dat zij niets nieuws te bieden hadden, is gezien hun korte praktijkervaring weinig verrassend. Van nieuwe benaderingen of inzichten was geen spra ke, de auteurs beperkten zich tot de in die tijd gangbare kennis. Niettemin vonden hun studieboeken gretig af trek. Die populariteit dankten ze waarschijnlijk aan het feit dat handboeken op dit gebied nog niet eerder in de Nederlandse taal waren verschenen. Origineel en ook handig was een appendix in het eerste boekje met een overzicht van de maten die men in de diverse streken hanteerde, de grootte daarvan en hoe die in elkaar om te rekenen.4 Het eerste boek maakt duidelijk dat het op meten van niet al te grote stukken land begin 17e eeuw geen grote problemen meer opleverde. In het geval van een rechthoekig perceel volstond het om de lengte en de breedte te meten. Een driehoek was iets lastiger, want dan moest er ook een hoek worden gemeten. Maar tijdens hun opleiding leerden de landmeters hoe dat te doen. Ze wisten ook dat als drie parameters van een driehoek bekend zijn, bijvoorbeeld de lengte van twee zijden en de grootte van één hoek, dat je dan alle overige gegevens en dus ook het oppervlak kunt berekenen. Daartoe moest je natuurlijk wel met goniometrische begrippen als sinus en cosinus kunnen omgaan. De leerboeken van Sems en Dou laten ons Q I fff arc p Vn c/'ijr P^-CS h -1 rV. ccZ'rv/3 - (^ytvjivS ij4\ic, x x.v i V, j .-ad- 1 1 V'k X O.- Va f t ^.jïUa I Aft. 2. Een van de opgaven van Cardinaal in Practijck des Lantme tens ging over de opmeting van een meer. Jan Nanningsz., lieftebber van de wiskunde en regent van Broek in Waterland, behandelde dit vraagstuk in zijn manuscript Beschrijvinge van de Konst der Geome trie (1647). Jan Nanningsz. volgde naar alle waarschijnlijkheid vanaf 1641 lessen bij Cardinaal in Amsterdam. NHA, bibliotheek, signatuur 28109. weten dat die leerstof eveneens een vast onderdeel van het lesprogramma was. Veel ingewikkelder was het om een grillig ge vormd terrein op te meten, maar met wat kunstgrepen kwam men daar ook wel uit. Het oppervlak werd zo goed en kwaad als dat ging opgedeeld in een aaneen sluitend netwerk van rechthoeken en driehoeken. Met Dou, Sems, Practijck (1600). Ibidem. Het relaas van Dou over zijn ervaringen als jonge landmeter is terug te vinden in zijn derde leerboek, dat in 1612 verscheen en handelt over de verbeteringen die hij na 1600 had aangebracht aan het meetkruis, zie Dou, Tractaet (1612). Dou (1629). DOU, LANDMETERS IN RIJNLAND EN HOLLANDS NOORDERKWARTIER, 1600 1680 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2016 | | pagina 18