^i^ró, &,bW^ «VJ^-HV/p,^ /T^yWj -2fJ^ (3 ^Vv^trvj^vS, HV^S^rvv .o/örii.l t i 7 7 m c vrv.^--^^ t-v^7 «gp Aft. 5. Kwitantie van Dou en Koutter voor de betaling van de eerste termijn van 1.000 gulden in juli 1651. RAA, AGA, inv.nr. 130. ergens niet mee eens, dan moesten de landmeters dit aantekenen. De Hoge Raad kon hier dan een besluit over nemen.48 Op 12 mei 1651 werden Dou en Koutter beëdigd en vond de loting voor de volgorde plaats. De Schager- en Niedorperkoggen kwamen als eerste aan de beurt, daarna de Vier Noorder Koggen, vervolgens Drechterland en het Geestmerambacht als laatste. De landmeters gingen meteen aan de slag, maar dreigden al na een maand het werk neer te leggen omdat de Schager- en Niedorperkoggen de eerste termijn van 1.000 gulden niet wilden betalen. Na ingrijpen van de Hoge Raad werd het werk voortgezet.49 Problemen onderweg Zelfs een kleine aanpassing van de quota zou grote financiële gevolgen hebben. Het wantrouwen van het Geestmerambacht en de Schager- en Niedorperkoggen tegen de oppervlakten vermeld in de stikboeken van de oostelijke ambachten was groot. Bovendien wezen zij op een neveneffect van de gemeenmaking. Dit betrof de in 1632 herziene aanslagen van de verponding, een belasting van het gewest Holland van 20 procent op de huurwaarde van landerijen na aftrek van dijklasten. Die lasten waren in 1632 in de westelijke ambachten nog laag, waardoor de verponding hier dus hoger uitviel. Begin 1652 berekenden het Geestmerambacht en de Schager- en Niedorperkoggen, dat zij door de invoering van de quota jaarlijks een bedrag van 47.536 gulden aan belastingaftrek misliepen. Zij drongen daarom aan op 'egalisatie van de verponding, oftewel het op gelijke voet brengen van de verponding in heel West-Friesland door herberekening van de huur waarden. In een reactie liet Drechterland weten dat de verponding en de quota niet met elkaar vermengd mochten worden. De verponding werd immers niet alleen over West-Friesland geheven maar over het gehele gewest Holland. Drechterland voegde hier voor de zekerheid nog een eigen rekensommetje aan toe om aan te tonen dat juist het Geestmerambacht en de Schager- en Niedorperkoggen meer verponding moes ten opbrengen, respectievelijk 4.631 en 1.245 gulden.50 Zij hadden dus niets te klagen. De kwestie speelde volop toen op 28 april 1652 de eerste 'West-Friese rekening' over het ge meenschappelijk dijkonderhoud (over 1651) werd vastgesteld. De westelijke ambachten moesten grote leningen afsluiten om hun quota te kunnen betalen.51 47 RAA, ASNK, inv.nr. 72 (20/21-6-1651). 48 Instructie 31-3-1651, art. 1-6. 49 Ibidem (beschikking Hoge Raad, 20-7-1651 en aantekening betaling onderaan instructie). 50 WFA, AVNK, inv.nr. 1851. 51 RAA, AGA, inv.nr. 130 (Concept-rekest aan Hoge Raad van Geestmer- ambacht en Schager- en Niedorperkoggen, met commentaar van Adriaen Sevenhuijsen, 7-2-1654). DOU, LANDMETERS IN RIJNLAND EN HOLLANDS NOORDERKWARTIER, 1600 1680 101

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2016 | | pagina 102