Van Egmond, deed daaraan wel enige afcreuk, maar de
relatie bleef desondanks innig. Behalve deze al zo lang
bestaande relatie tussen het grafelijke huis en de abdij,
bleek dat Willem II en abt Lubbert II het goed met
elkaar konden vinden.115
De oorkonde van 1291
In 1291 heeft de abdij alle zeggenschap over de lande
rijen bij Schagen afgestaan. In ieder geval blijkt uit een
oorkonde van 16 juli van dat jaar dat Floris V algehele
zeggenschap heeft over het gebied. Op die dag gaat er
een oorkonde uit van het grafelijk gezag in de persoon
van de vrouw van Floris V, Beatrijs. In dit charter
wordt bekrachtigd dat de hoevenaars die in 1250
een deel van het land in erfpacht kregen, het land in
erfpacht houden. Er staat dat ze het land van de abdij
en het convent hadden ontvangen met de dijk die erbij
hoort. Dat betekent dat de abdij afstand heeft gedaan
van deze landerijen. De voorwaarde waaronder 'de
hoevenaren' dit land in eigendom kregen, was dat 'de
Kenemaren en de Vriesen' de genoemde dijk zouden
onderhouden. In deze oorkonde staat de formulering
die in 1320 en 1326 wordt gebruikt als het gaat over het
dijktracé tussen Sint Maarten en de Oosterharkensloot:
'sullen houden die hem schuldigh zyn te houden (zie
ook bijlage 2). De portee van de overeenkomst tussen
de abt en de hoevenaren was dat zij het land in erfcuur
kregen in ruil voor hun arbeid plus nog een aantal
voorwaarden betreffende erfenis en rechtspraak. Dat
een deel van die arbeid bestond uit dijkwerk spreekt
vanzelf.
Kenemaren en Vriesen
De oorkonde van 1291 spreekt over de Kennemers en
de Friezen. Het lijkt vanzelfsprekend dat we onder hen
de nazaten van de hoevenaars moeten zoeken. Dege
nen die in 1250 het land in erfpacht ontvingen, zullen
toch niet massaal het land hebben kunnen of willen
verkopen. Het meest aannemelijke is dat de landerijen
(ook) werden bevolkt en bewerkt door vrije boeren
a&omstig uit omliggende dorpen en in dat geval
spreekt de oorkonde terecht over deze twee bevol
kingsgroepen. Degenen die in Valkkoog zelf woonden,
zullen ook bij een van de beide groeperingen hebben
behoord. Mogelijk bij de Kennemers omdat zij toen
nog bij de abdij behoorden. Mogelijk, omdat hierover
geen enkele bron duidelijke taal spreekt.
Waarom er in de oorkonde van 1291 zo
nadrukkelijk onderscheid gemaakt werd tussen de
Kenemaren en de Vriezen, is niet helemaal duidelijk.
Het kan zijn dat de eerstgenoemden die inwoners zijn
van de dorpen aan de zuidwestkant van de landerijen
van de abdij, en dus inwoners zijn van het Geestmer-
ambacht, daardoor tegelijk worden gezien als inzaten
van Kennemerland. Zij zijn al onderworpen aan het
gezag van de graaf. Voor hen gold reeds het handvest
dat de graaf was overeengekomen met de Kennemers
in 1272. In dat geval wonen de Friezen aan de
noordoost- en oostkant van het gebied, in de Schager
en Niedorper Koggen. Dat zijn dus onder andere
degenen die nog maar zeer kortgeleden het gezag van
de graaf erkenden. Hoe het dan zit met de inwoners
van Valkkoog vermeldt het verhaal niet. Half om half
zal daar niet opgaan. Het meest waarschijnlijke is dat
ze zoals gezegd bij de Kennemers werden gerekend,
omdat ze vielen onder het gezag van de abdij van
Egmond.
De laatste fase
Het is aannemelijk dat met de onderwerping door
Floris V van de laatste 'verzetshaarden' in West-Fries
land, ook de positie van de bezittingen van de abdij
in dit gebied is veranderd, althans van de landerijen
bij Schagen. Daarbij komt dat de stormvloed met zijn
doorbraken en overstromingen in de winter van 1287
op 1288 opnieuw grote schade aanrichtte. Het was juist
die situatie waardoor Floris V zijn kans schoon zag
en de West-Friezen tot de definitieve onderwerping
bracht, zij waren murw. Zodra abt en kapittel beseffen
dat het gezag van de graaf over West-Friesland stevig is
gevestigd, valt wat hen betreft de politieke achtergrond
van de overeenkomst met de hoevenaars weg. De greep
op het gebied kon los gelaten worden ten gunste van de
graaf.
De abdij zag haar kans schoon, ze liet maar al
te graag haar landerijen bij Schagen over aan de hoeve-
naars, omdat ze een schip van bijleg waren geworden
of vanaf dat moment dreigden te worden. De graaf
had kennelijk geen bezwaar. De Schagerdam bleef niet
alleen in waterstaatkundig opzicht, maar ook mili
tair-strategisch van groot belang. De dijk stond borg
voor een goede verbinding voor mannen te voet en te
paard tussen de verschillende burchten in West-Fries
land, van Nuwendoorn tot Medemblik. Ook daarom
werd het onderhoud van de gehele Omringdijk onder
grafelijke supervisie gebracht. Kort na de onderwer
ping stelde Floris het Ooster- en het Westerbaljuw
schap in. De beide baljuws waren tevens dijkgraaf op
de Omringdijk, inclusief de Schagerdam, in hun bal
juwschap. Door dit grafelijk toezicht kon er vanuit een
'centrale overheid' actie worden ondernomen indien
dat noodzakelijk was.
84
DE SCHAGERDAM EN DE ABDIJ VAN EGMOND