Q)eroti Voorntjes met een viskorf en een net tussen het riet in een rivierlandschap. Albert Flamen, 1664. Rijksmuseum Amsterdam, objectnr. RP-P- 1907-2771. daarover met geen woord. Betreffende deze landerij en in en rondom Geddenmore, moet hier alleen nog worden gewezen op de uitspraak van de abt over het gebruik ervan. De hoevenaren mogen er niet zonder toestemming komen, behalve voor het steken van turf en het winnen van zout. Althans dat bepaalt hij in de oorkonde. Hij zegt echter meer. En daaruit blijkt dat de hoevenaren er al lang zaken verbouwen, er waar schijnlijk ook vissen en vogels vangen. Ze ontplooien daar allerlei activiteiten en de abt is hiervan goed op de hoogte door zijn villicus. De opmerkingen die hij erover maakt legaliseren dat min of meer, terwijl hij tegelijk probeert er in zekere mate greep op te krijgen en de inkomsten van de abdij veilig te stellen: 'En hoewel zij de hiervoor beschreven grens (die van de Withmere) niet kunnen overschrijden, tenzij wij daar toestemming voor geven, toch zijn wij overeenge komen, dat zij in Geddenmore of elders (of: in andere stukken land aldaar) zijn gemachtigd turf te steken of zout te winnen, (maar) dat de helft van beide zaken ons toekomt en de andere helft hun. Indien wie dan ook dit land zal inzaaien, dan zullen zij de vierde schoof daaruit afdragen en al het ingezaaide dat daar zal liggen, alles wat er zal groeien blijft ons om te gebruiken' (r. 47-52). 'Wie dan ook', de villicus - en dus ook de abt - weet natuurlijk heel goed wie. Hij weet dat er stukken van dat gebied worden ingezaaid en wat hij hier zegt, is dat een deel van die oogst aan de abdij afgedragen moet worden. Dit is meer dan oogluikend toestaan. Hij weet dat er slootjes voor de afwatering zijn gegraven, dat er paden zijn aangelegd, dat er veen is ontgonnen en er akkers zijn aangelegd. Ze krijgen geen toestemming, maar ze moeten wel leveren, dat wil zeggen het gebrui kelijke kwart afdragen van de oogst die dat land daar opbrengt. 'Wie dan ook', het is interessant om te specu leren over het gebruik van dit gebied door omwonen den, vrije boeren. De Kennemers en West-Friezen die ten westen, ten zuiden en ten oosten van dit deel van de landerijen wonen, kunnen het gebied natuurlijk makkelijk ingaan. Als de abt zijn hoevenaren royaal toestaat dat land te bewerken, dan gooit hij mogelijk de poorten te wijd open. Nu kan hij altijd zeggen dat hij het verboden heeft en dus ook anderen verbiedt. Oogluikend toestaan biedt de villicus de kans tegen alle omwonenden te zeggen dat het verboden gebied 100 Borger (2007), 36-41. 101 Brugmans (1968), 55. 102 Van Geel en Borger (2002). 103 Visscher (1949), 17. 104 Kleinsman (1983); Reh e.a. (2005), 148-150; Buijs e.a. (2005), 23-35. DE SCHAGERDAM EN DE ABDIJ VAN EGMOND 77

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2015 | | pagina 78