Het is inmiddels duidelijk waar de landerijen van de abdij bij Schagen lagen ten tijde van de uitvaardiging van de oorkonde. Wat vertelt de oorkonde over de tijd waarin hij werd uitgevaardigd? Over welke periode strekt 'het verhaal' dat de oorkonde vertelt, zich uit? De abt schrijft dat het land van de abdij dat bij Schagen lag, vele jaren onbruikbaar was geweest. De hoeven brachten dus voor de abdij gedurende geruime tijd niets op. Het land was annichilata (r. 11), het lag er verwoest en onbruikbaar bij. Over hoeveel jaar heeft de abt het? En wat was de oorzaak van die verwoesting, van die onbruikbaarheid? Wat moeten we ons er bij voorstellen? Echter eerst iets over de datering van de oorkonde. Plaats en datum van uitvaardiging De oorkonde kent een plaats van uitgifte en een datering, luidende: Gegeven en vastgesteld in Egmond in het jaar des Heren 1250, de achtste indictie.69 Kruis heer vermeldt in Het Oorkondenboek van Holland en Zeeland de volgende datering: 1250 [mrt 25] - sept.23.70 Bij deze datering is de terminus post quem (dat is de vroegst mogelijke datum van uitvaardiging) 25 maart 1250. Eerder kan de oorkonde niet uitgevaardigd zijn. De vermoedelijke datum van uitvaardiging is 23 sep tember van dat jaar. Deze datering is gebaseerd op het gebruik van de zogeheten Paasstijl, wat inhoudt dat het jaar loopt van Pasen tot Pasen van het volgende jaar, dat wil zeggen van Goede Vrijdag tot Goede Vrijdag of van Paaszondag tot Paaszondag. De datering kan ons iets vertellen over de tijd die de aanleg van de dijk in beslag nam. Aan de uitvaardiging van de oorkonde gaat immers een proces vooraf van overleg, van organisatie en financiering. En vervolgens van het werken aan de dijk. Een dijk als die waarover de abt het heeft, ligt er immers zeker niet van de ene op de andere dag. De belangrijkste data in volgorde: - 20 november en 28 december 1248 stormt het bo ven het noordwesten van West-Friesland en breken er dijken door en raakt land overstroomd. - 22 november 1248 schenkt graaf Willem II de no- vale tienden van 'rodtland' bij Voorhout, Noordwijk en Sassenheim aan de abdij. - 23 november 1248, de broer van Willem II, Floris van Holland bevestigt deze schenking. - 31 juli 1249 verkoopt abt Lubbert II een derde deel van genoemde novale tienden om de dijken bij Har gen en Schagen, 'die door het geweld van een storm achtige zee doorbroken en verwoest zijn, te herstellen, wat onvermijdelijk moet gebeuren - 25 maart 1250 op zijn vroegst en 23 september 1250 op zijn laatst vaardigt abt Lubbert II een oorkonde uit waarin de abdij de landerijen van de 'villa scagha' in erfpacht geeft aan de hoevenaren in dat gebied. - 19 april 1251 beleent de abt zijn broer Arnoud met tienden bij Heiloo, Alkmaar en Oudorp, omdat hij 100 pond van hem heeft geleend in verband met dijkherstel bij Hargen en Schagen.71 Wat zijn de gevolgtrekkingen betreffende de landerijen van de abdij gelegen bij Schagen en de bouw van een dijk die deze landerijen moeten beschermen tegen de zoute zee (de Zijpe)? In het volgende zal worden inge gaan op al deze gebeurtenissen. De vele jaren die eraan voorafgingen Uit wat de abt schrijft, blijkt dat de landerijen waarover het in de oorkonde van 1250 gaat een flink aantal jaren voordat de abdij tot actie overging, zodanig bescha digd raakten dat er een beslissing moest volgen over herstellen of opgeven. Uit de schenking die Willem II op 22 november 1248 aan de abdij deed, kan worden opgemaakt, dat er plannen voor herstel van de lande rijen in de maak waren. Voorwaarde is dat we ervan uitgaan dat de verkoop van de tienden op 31 juli 1249 plaats had met het doel dat herstel te financieren en dat dit ook vanaf het begin de bedoeling was. De schade aan de landerijen van de abdij is vele jaren geleden ontstaan, schrijft de abt in 1250. Gottschalk en Buisman zijn het erover eens dat er in 1214 een stormvloed is geweest, die schade kan hebben veroorzaakt aan alle dammen en dijkjes die in het noorden van Noord-Holland inmiddels waren aangelegd.72 In 1219 volgde de Marcellusvloed. Deze vloed heette zo omdat die storm en de ermee gepaard gaande overstroming plaats hadden op de naamdag van deze heilige (16 januari). De kusten van Groningen en Friesland werden toen geteisterd. Buisman houdt het voor mogelijk dat ook het noorden van Holland werd getroffen, Gottschalk heeft daarover grote twijfel. In elk geval zijn er volgens de beschikbare eigentijdse bronnen in de periode van 1214 tot 1219 stormen en 69 Zie noot 20. 70 OHZ dl. II, nr. 866. 71 Dum occasione aggerum nostrorum apud Harghen videlicet et Scaghen, ad quorum reparacionem multam pecuniam expenderam', ('bij gelegenheid van onze dijken bij Hargen en Schagen, aan het herstel waarvan veel geld is besteed'). 72 Zie Gottschalk dl. 1 (1971), 139; Buisman (2000), 421 e.v. (over de Marcel- lusvloed). DE SCHAGERDAM EN DE ABDIJ VAN EGMOND 45

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2015 | | pagina 46