De abt
Elke oorkonde gaat over het gedrag en de handelin
gen van mensen, zowel van degene die de oorkonde
uitvaardigt als van degene(n) voor wie de oorkonde
bestemd is. Het gaat om een opdracht, een bevel, een
gunst, een regeling, een afspraak. In het geval van de
onderhavige oorkonde betreft het een overeenkomst
tussen de hierna volgende partijen:
- De eerste persoon die in de oorkonde wordt ge
noemd, is de abt, Lubbert, door Gods goedheid abt
van het klooster Egmond (r. 1).
- Vervolgens staan genoemd alle gelovigen van Gods
heilige kerk (r. 2).
- In de derde plaats alle hoevenaars, hun bloedverwan
ten, hun erfgenamen van 'ons land bij Schagen (r. 4).
- In de vierde plaats speelt de persoon van Hugo van
Akersloot een rol r. 19).
- Als vijfde is er de groep gevormd door potentiële,
toekomstige kopers van land (r. 41-42).
- De zesde genoemde is de villicus van de abdij, de
meier, de rentmeester (r. 67 en volgende).
- Als zevende opnieuw een groep, niet met zoveel
woorden genoemd, namelijk de buiten de rechtsorde
van de abdij staande gemeenschap waar een veron
gelijkte hoevenaar zijn vermeende recht probeert te
halen met als straf verbanning uit het rechtsgebied
van de abdij (r. 77-80).
Er zijn twee rechtstreeks op elkaar betrokken partijen.
Enerzijds de abt en zijn villicus, zijn meier of rent
meester, en anderzijds de hoevenaars (en hun erfge
namen). Hugo van Akersloot speelt een aparte rol. De
potentiële toekomstige kopers en de buiten de rechts
gemeenschap van de abdij vallende groepering waar
een hoevenaar eventueel zijn heil zoekt, worden in de
oorkonde genoemd en spelen mogelijk in de toekomst
een rol.
Alle in de oorkonde genoemde mensen
wonen ergens. De abt in Egmond, Hugo van Aker
sloot op zijn 'kasteel', in Akersloot mogen we aanne
men. De potentiële kopers en de mensen van buiten
het rechtsgebied van de abdij kunnen wat dit betreft
buiten beschouwing blijven, evenals alle gelovigen van
Gods heilige kerk. Maar waar woonden de hoevenaars
en waar woonde de villicus van de abdij? Over hun
woonplaats is wel iets te zeggen. Maar eerst maken we
kennis met de belangrijkste personen.
Abt Lubbert II is een telg uit het huis van (de graven
van) Egmond. Hij was een zoon van Waltherus van
Egmond.44 Maar hij kan ook de zoon van diens broer
Gerard van Egmond zijn geweest.45 Als 16e klooster
voogd van de abdij van Egmond vervulde hij dit ambt
van 1240 tot 1263. Volgens Hof heeft hij voor en in
de abdij een belangrijke rol gespeeld en is hij 'erin
geslaagd om de hem toevertrouwde abdij zowel op gees
telijk als op materieel gebied tot hoge bloei te brengen'.46
Lubbert II had ook nauwe contacten met het grafelijke
hof, in het bijzonder met de graaf en Rooms-koning
Willem II van Holland. Hij was diens vicekanselier.
Dijkhof laat zien hoe nauw het contact tussen hen
beiden was, naar aanleiding van de enige brief die van
graaf en Rooms-koning Willem II bewaard is geble
ven.47
Deze abt is degene die in de oorkonde de
zaken dicteert en bepaalt wat er gebeurt. Hij doet
dat overigens in samenspraak met het kapittel van de
abdij.48 Ook de villicus werd zeker hierbij betrokken.
Er was natuurlijk overleg geweest met de hoevenaren,
omdat er sprake is van een overeenkomst. De hoeve-
naars zullen vertegenwoordigd zijn door die mensen
uit hun midden in wie zij vertrouwen hadden en met
wie de abt overleg kon voeren. Ze hadden echter wel
te gehoorzamen. Daartegenover stond bescherming
in geval van nood, bij een aanval door vijanden, bij
watersnood of enige andere calamiteit. Tenslotte zal
ook Hugo van Akersloot bij het overleg betrokken
zijn geweest, in de oorkonde wordt vermeld dat hij
zich grote inspanningen ten behoeve van de dijk heeft
getroost tegen hoge kosten.
De hoevenaars
De hoevenaars van de abdij van Egmond zijn dienst
lieden, horigen. De mensen die ooit op deze zes
hoeven werkten toen graaf Dirk II ze tussen 986-989
schonk aan het klooster, waren dienstlieden, horigen
van de graaf, en werden met het land en de hoeven,
geschonken aan de abdij. Ze bleven dienstlieden en
waren sedert de schenking in dienst van het klooster.
Ze waren gebonden aan de grond, aan het land dat ze
bewerkten.
44 Beelaerts van Blokland (1938), kolom 62.
45 Schmelzer (2002), hfdst. 39, bl. 1 en 8.
46 Hof (1973), 58.
47 Dijkhof (2002), 40-47. Dijkhof (p. 43) over de genoemde brief: Het gaat
hier niet om een gunstverlening of een bevel, maar om een mededeling over
de resultaten van de koning van een veldtocht door Duitsland. Het is een
mededeling aan een persoon die goed op de hoogte is van de plannen van
de rooms-koning. Dit lijkt toch wel op een speciale band te wijzen, en op een
persoon die regelmatig in de koninklijke omgeving verbleef'.
48 Het kapittel is laten we zeggen het 'dagelijks bestuur' van het convent, de
gemeenschap van monniken (in vergadering bijeen).
DE SCHAGERDAM EN DE ABDIJ VAN EGMOND
35