HET NU EN WAT ONS NOG TE WACHTEN STAAT Oen Helder Detail uit de verschillenkaart lodingen van 2002 ten opzichte van 2001. Rode en roze lijnen geven achteruitgang aan, de blauwe en groene vooruitgang. Duidelijk is te zien hoe de zandbanken ('megaribbels') zich richting Waddenzee verplaatsen. Kaart getekend door W. Bergen van HHNK, feb. 2003. Veel is er de laatste vijftig jaar veranderd in technologie en wetenschap. En de veranderingen gaan maar door. De moderne middelen om de oude problemen aan de dijk het hoofd te bieden lijken onbegrensd. Omdat ver leden, heden en toekomst een onlosmakelijke trits vor men, wordt in dit vierde hoofdstuk een beeld geschetst van de meest recente ontwikkelingen en een voorzichti ge blik gegeven op de toekomst. Meer dan een vermoe den kan dit niet zijn. Want wat ons nog te wachten staat wordt niet uitsluitend door mensen bepaald. Kustgenese en dijkonderzoek In 1985 ging het onderzoeksproject Kustgenese van start waarin verschillende Nederlandse geotechnische instituten samenwerkten om een totaalbeeld te vormen van de kustvorming en -ontwikkeling gedurende de laatste 10.000 jaar in ons land. Want ondanks alle in tensieve controle (monitoring) en analyses was er toch onvoldoende inzicht in de uitwisseling van sedimen ten tussen kust, buitendelta, zeegat en het zeebekken. De studieresultaten toonden onder meer aan dat het zandtransport langs de Hollandse kust afcankelijk is van diverse factoren: niet alleen van de snelheid van de getijstromingen, maar ook van de wind en verschillen in grondsoorten. De zeediepte is in dit opzicht erg belangrijk. In geulen van 8 tot 20 meter diepte wordt het zandtransport vooral bepaald door het getij en de wind. In de ondiepere kustwateren (tot 8 meter) zijn het vooral de stromingen die evenwijdig aan de kust lopen. Ook de omvang van het zandtransport kon worden vastgesteld. In wateren van meer dan 20 meter diepte beloopt de schatting vijf tot tien miljoen kubieke meter per jaar. Voor de ondiepere delen is dat drie a vier miljoen. Daarnaast doet sinds 1998 het Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek (NIOZ) dagelijks tussen Den Helder en Texel metingen vanaf de TESO-veerboot 'Schulpengat'. Het zijn akoestische metingen die veel kostbare gegevens verzamelen over slibafzettingen, richting en intensiteit van de stroming, maar ook de steeds wisselende vorm van de zeebodem. Hiervoor wordt een zogenaamde Acoustic Doppler Current Profiler (ADCP) gebruikt, een apparaat dat aan de romp van de veerboot wordt bevestigd en die de gegevens meteen aan de meereizende passagiers in de lunchroom bekend maakt. Elk uur worden ze bij landing op Texel doorgeseind aan apparatuur op de NIOZ-steiger.199 In de loop van de tijd zijn op deze manier al heel wat opvallende verschijnselen aan het licht gekomen. Zo werd duidelijk dat tijdens de (normale) vloed de instroom symmetrisch door het Marsdiep trekt met de hoogste snelheid in het midden en aan de oppervlakte. De uitstroom tijdens de eb blijkt asymmetrisch te zijn met de hoogste snelheid in het noorden van het zeegat. De metingen bevestigen verder dat de beweging van eb en vloed in de Noord zee ook grotendeels de stromingen in de westelijke Waddenzee bepaalt. Verder blijken zich op de bodem van het Marsdiep grote zandruggen te bevinden, drie tot zes meter hoog en 200 tot 400 meter lang. Deze 198 NHA, tg. 354, inv.nr. 357; RAA, AGDH inv.nrs. 8998-9001; Bremer (1969). 199 Elias (2006), 12. DE HELDERSE ZEEWERING SINDS 1750 83

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2013 | | pagina 84