TER KENNISMAKING
'[Hij] die de liefelijke bosschages [van Heiloo en
Alkmaar] doorwandeld heeft en noghooger op wil,
moet eerst zijn rekening met het geboomte sluiten; want
hem toeft niet anders dan het Hondsbosch, dat in het
geheel geen bosch is, daarna de Zijpe, Westfrieslands
grootste drooggemaakte vlakte, en dan de woestijn van
het Koegras, totdat hij bij den Helder in het Marsdiep
staat te staren en aan den overkant het eiland Tessel
ziet opdoemen'.1
Op de grens van dit, in de ogen van Nicolaas
Beets, boomloze, onherbergzame land, daar waar
Noord-Holland ophoudt en de wereld zich opent, ligt
de dijk die als geen andere de geschiedenis van de Kop
van Noord-Holland heeft bepaald. 'Datte heele Helder
in pericul loopt van de Zee ingeswolgen te zullen wor
den, 't welck voor Tessel wel een vreemde veranderinge
van diepten en platen konde maken, ten ware Helder
wierde versterckt'. Zo schreef in 1666 de Hollandsche
Mercurius.2
De Helderse Zeewering, einde en begin. De
zee voor je. Achter je een beveiligd land. De rode
Lange Jaap, een helder licht, de hoogste vuurtoren
van Europa. Links en rechts Erfprins en Kijkduin,
twee sterke 19e-eeuwse forten. En vlak daarachter de
Grafelijkheidsduinen, een schitterend landschap, het
laatste restant van de Huisduiner Zuidduinen. Een
pracht plek om te wonen. Tja, het waait hier wel altijd.
Maar het regent er minder dan elders. Het zonlicht
parelt zilver op het water. De zilte zeelucht prikkelt de
longen. Het is hier vooral genieten. Genieten van het
ruisen van de zee of bij storm van de loeiende wind.
De zeedijk: het meest karakteristieke element
van dit landschap. Vanaf de dijk uitzicht op sterke
stromingen, daar waar eens de Huisduiner Noorddui
nen lagen en het eerste Helder, de Helderbuert. Vlak
vóór de dijk het Schulpengat, Breewijd en Marsdiep,
de Haaksgronden en het eiland Texel. Een uitzicht dat
in heel Nederland zijn weerga niet kent. Elk jaargetijde
is er iets bijzonders te zien. Een prima locatie voor het
waarnemen van scheepsbewegingen, van zee-, kust- en
wadvogels.3 En als verrassing de Razende Bol, de zand
plaat die zich langzaam naar de zuidwestkust van Texel
lijkt te bewegen.
Er is al veel over deze dijk geschreven.4 Vooral
door de grote drie: Jacob Westenberg, Henk Schoorl
en Jan T. Bremer. Westenberg, die zich concentreerde
op zeestromingen, de binnen- en buitendijken van
Texel tot Kennemerland en die de toon zette voor de
schrijvers na hem; Schoorl noemde hem zijn 'leer
meester'. Schoorl zelf, onvermoeibare archiefonder
zoeker, die zich in uiterste details richtte op historische
zeestromingen en hun invloeden op land en bevolking;
Bremer, de verteller, die het beeld van Schoorl men-
selijke proporties gaf, gegrepen als hij werd en wordt
door de lotgevallen van het Volk aan het Marsdiep en
ver daarbuiten.
In zijn studie Zeshonderd jaar water en land
heeft Schoorl de 'historische geo- en hydrografie van
de Kop van Noord-Holland in de periode 1150-1750'
uitvoerig behandeld. Het werk hoort tot de klassieke
paragrafen van onze waterstaatsgeschiedenis. Aan
vullend archiefonderzoek over de tweede helft van de
achttiende eeuw publiceerde hij in de vier delen van
De Convexe Kustboog en in drie breed opgezette
artikelen die hij tezamen met Bremer opnam in twee
bundels, verschenen in 1983 en 1987.5
Waarom dan toch een nieuwe studie over dit
onderwerp? Daar is meer dan één reden voor. Binnen
de Kring van Vrienden van de Hondsbossche werd
het als een lacune gevoeld dat er in haar lange reeks
van publicaties nog geen woord aan de 'Helderse' was
gewijd. Een soort eerbetoon dus aan deze belangrijke
dijk. De voornaamste overweging was echter de be
hoefte aan een studie over de eeuwen na 1750, geba
seerd niet alleen op bestaande literatuur, maar vooral
op veelal verborgen technische rapporten en onont
gonnen archivalia. De geschiedenis dus 'na Schoorl'.
Een geschiedenis die onlangs weer actueel is geworden
door openbaarmaking van ideeën om dijk en bevol
king dichter bij elkaar te brengen.
In deze uitgave willen we een poging doen het
gat dat er nog ligt te dichten, zonder overigens de pre
tentie te hebben Henk Schoorl, de grote 'spoorzoeker
der sedimenten'6, ook maar op afstand te benaderen.
1 Nicolaas Beets, 'Teun de Jager', 2e alinea, in zijn Camera edities
vanaf 1841.
2 Hollandsche Mercurius XVII 1666 (1667) 65. Eveneens geciteerd door
Buisman (2000) dl. 4, 601-602.
3 Creutzberg e.a. (1995) passim.
4 Een waardevolle inleiding op de geschiedenis van de Helderse Zeewering is
nog altijd het artikel uit 1963 van J.G. Jongenelen, jarenlang ingenieur van
Rijkswaterstaat directie Noord-Holland. Hij schreef het artikel uit eigen
ervaringen.
5 Schoorl en Bremer (1983), 64-68 ('Zoden aan de dijk'); idem (1987) nrs. 9 en
20 (resp. 'De dijk bedreigd' en 'De dijk verzakt').
6 Kwalificatie door Messchaert (1998) 3-6.
5
DE HELDERSE ZEEWERING SINDS 1750