Maar hoe stond het er voor bij de Helderse
Zeewering? Ingrijpende maatregelen waren volgens
Rijkswaterstaat (nog) niet nodig. Een kade op de
bestaande dijk leek in combinatie met een verbrede
basis voldoende. De totale hoogte kwam dan tot 6,4
m NAP. Waar de voet van de dijk vanwege bebouwing
en andere terreinomstandigheden niet kon worden
verbreed, moest een in totaal 355 meter lange muur
boven op de kruin gemetseld worden.146 Dus toch een
muur! Hij kwam er (waarschijnlijk) om financiële
redenen nog niet in 1918. Na tien jaar voorbereiding
begon in 1927 de uitvoering. Het werd een vele malen
zwaarder exemplaar dan in de oorspronkelijke plannen
was geschetst.
Suggesties om van de nieuw te bouwen afsluit
dijk tussen Noord-Holland en Friesland een gewa-
pend-betondijk te maken waren niet van de lucht. Om
enkele te noemen: een dijk met een kern van elemen
ten van gewapend beton; een dijk met binnenin een
constructie van een rij (gewapend) betonnen cilinders,
diep in de bodem geslagen, waartussen platen van
hetzelfde materiaal; een dijk met een afsluitingscon
structie van rechthoekige bakken van gewapend beton;
een dijk bestaande uit een stabiele muur over de hele
lengte van de waterkering, waarvan de bovenkant reik
te tot aan of kort onder het gemiddelde laagwaterpeil,
enzovoort.147
Maar na allerlei overwegingen werd de Af
sluitdijk uiteindelijk toch weer, dank zij Lely's inbreng
en de beproefde ervaringen van Rijkswaterstaat, een
'normale' dijk met glooiingen van basaltzuilen. Nieuw
was wel de uitgebreide toepassing van ter plekke opge
graven keileem, een door de gletsjers in de voorlaatste
ijstijd uit Scandinavië achtergelaten samengeperste
grondmorene, die, eenmaal aangehard, zo sterk werd
als beton. Gewapend beton werd wel gebruikt voor de
bouw van twee indrukwekkende complexen uitwate
ringssluizen, die zeer toepasselijk werden genoemd
naar (Hendrik) Stevin en Lorentz.148
De berekeningen van Lorentz
In juni 1918 viel na een zeer uitgebreide parlemen
taire behandeling149 de Kamerbeslissing om de grote
binnenzee tussen de Waddeneilanden en de kust van
de Veluwe gedeeltelijk droog te maken en een afsluit-
dam te bouwen tussen Noord-Holland en Friesland.
De zee ten noorden van deze afsluitdijk werd bekend
als de Waddenzee; het zuidelijk deel zou een zoetwa-
terplas worden en voortaan IJsselmeer heten. De naam
Zuiderzee verdween uit de boeken.
Het was toen nog lang niet zeker wat het
stormvloedverhogende effect van deze ingreep op de
directe en verwijderde omgeving zou zijn. Minister
Lely vermoedde enkele centimeters. Omdat de menin-
gen onder vooraanstaande hydrografen, meteorologen,
civiel-ingenieurs en politici ver uiteenliepen, besloot
Lely een onaffiankelijke Staatscommissie van des
kundigen in het leven te roepen. De leiding kreeg
H.A. Lorentz, hoogleraar in de theoretische natuur
kunde in Leiden en in 1902 Nobelprijswinnaar. Een
heel gelukkige keuze, zo bleek al gauw. De commis
sie werd op 4 juli 1918 ingesteld en heette officieel
de 'Staatscommissie inzake hooge waterstanden in
verband met afsluiting Zuiderzee'. Leden werden
onder meer De Muralt en Cornelis Lely's zoon Wim,
een briljant wiskundige. Doel was vast te stellen wat
de gevolgen van de afsluiting van de Zuiderzee waren
voor de waterstaatkundige toestand van het Wad
dengebied en de dijken van Friesland en Groningen.
Ook lag er de vraag hoe hoog de te bouwen afsluitdijk
moest worden en hoe omvangrijk de daarin op te
nemen spuisluizen. De moeilijk te traceren waterbewe
ging vereiste een mathematisch-fysische behandeling
waarbij Lorentz zowel voor de getijbeweging als voor
het stormvloedverschijnsel een effectieve berekenings
methode ontwikkelde. Het hele gebied van de toekom
stige Waddenzee en het IJsselmeer zette hij in schema
door er een netwerk van geulen en knooppunten van
te maken. Beide zeeën werden als het ware opgedeeld
in een geulenstelsel, gelijkend op een serie kanalen
waar waterstromen regelmatig heen en weer trekken -
het zogenaamde interferentieverschijnsel. De aanvan
kelijk onoplosbaar lijkende Zuiderzeevraagstukken
wist hij zo handzaam te maken en terug te voeren tot
verschijnselen die in beginsel bekend waren. En zo kon
binnen de commissie het aanwezige verzet tegen de
afsluitingsplannen worden 'ingekapseld' door accep
tabele wetenschappelijke discussies.
In 1926 verscheen het Verslag Staatscommis
sie Zuiderzee. Om te beginnen had de commissie de
bestaande getijbeweging onderzocht en berekend.
Toen de (theoretische) uitkomsten voldoende overeen
bleken te komen met de peilen die men tal van jaren in
en om de Zuiderzee had opgenomen, kon het reken
kundig model ook een betrouwbare schatting geven
van de gevolgen van de afsluiting. De berekeningen
voorspelden de vorming van een wantij tussen Texel en
de Friese kust en een toename van de stroom door de
zeegaten. Er zou vooral een veel grotere stormvloed-
144 Bremer (1997), 101-102.
145 Geciteerd bij Bremer, Ik min u Helder (1997), 101.
146 Ibidem, brief Du Croix aan de minister, 3-9-1918, nr. 4197 D/196.
147 Gegevens ontleend aan Berkers (1998).
148 Van der Ven (1993) 208, 246. Over het latere gebruik van beton, basalton en
asfaltbeton, met name bij de Hondsbossche, zie Aten (2012), 14.
149 De door de Zuiderzeevereeniging verzorgde publicatie telde maar liefst 558
p., Van der Ham (2007), 272-273.
DE HELDERSE ZEEWERING SINDS 1750
63