te worden verhoogd, de binnenhellingen 'verzacht'
(glooiender gemaakt) en er moesten steunbermen
komen. De wegen dienden van de dijkskruinen te ver
dwijnen en te worden verplaatst naar de steunbermen.
Werk genoeg aan de winkel. Ook bij Den Helder.
Opnieuw de vraag: Provincie, Rijk of
Waterschap?
De waterstaatsorganisatie in Noord-Holland had in
1916 duidelijk steken laten vallen. Werd het langza
merhand geen tijd eenheid te brengen in het beheer
van zeeweringen en te zorgen dat slechts één instantie
de leiding kreeg die een krachtige vuist kon maken als
de nood aan de man kwam? De bestaande waterkeren
de waterschappen aan de Zuiderzee waren daartoe niet
in staat gebleken, en alles diende in het werk te worden
gesteld om herhaling te voorkomen. De maatschappij
en de economie vroegen er om. Maar wie zou hierop
kunnen worden aangesproken: Provincie of Water
schap? Of moesten ook de Zuiderzeedijken maar naar
Rijkswaterstaat? Die had de kennis in huis en beheerde
bovendien - met uitzondering van de Hondsbossche -
al de hele Noordzeekust plus de zeeweringen rond Den
Helder. En werden haar ingenieurs in de rampgebieden
niet herhaaldelijk door de waterschappen-in-nood om
hulp en advies gevraagd?132 Maar die oplossing viel al
gauw af. Er moest dichter bij huis worden gezocht en
het was onverantwoord de kosten te laten drukken op
gebieden in Nederland die met Noord-Holland niets
van doen hadden. De vraag verengde zich nu. Binnen
de Provinciale Waterstaat was de invloedrijke hoofd
ingenieur jhr. C.J.A. Reigersman een vurig voorstan
der van provinciaal beheer. De Provincie beschikte
immers over algemene middelen en had bovendien het
grondwettelijk vastgelegde toezicht op de waterschap
pen. Kon ze dan ook niet evengoed het beheer op zich
nemen?133
Hier gaf het argument van effectiviteit de
doorslag. Het waterschap als doelcorporatie kent im
mers een beperkte, maar tevens zeer gerichte taak en is
daaraan gehouden. Het staat dicht bij de bevolking en
kent een omslagplichtig gebied van belanghebbenden.
Waarom ook zouden mensen in Het Gooi, Haarlem
en Amsterdam mee moeten betalen aan dijken boven
het IJ? De discussie was zeer heftig. Uiteindelijk viel de
keuze op de instelling van een heel nieuw type wa
terschap, politiek gekleurd, toegerust met een stevige
technische dienst en ingericht als een modern bedrijf.
En zo zag Hoogheemraadschap Noordhollands Noor
derkwartier (NHNK) het licht; weliswaar tot groot
verdriet van het aloude Hoogheemraadschap van de
Hondsbossche en Duinen tot Petten en de kleinere wa
terschappen die hun waterkerende taak aan het nieuwe
schap moesten overdragen of zelfs helemaal moesten
Hoofdingenieur Reigersman (links, met bolhoed) bij Monnickendam tijdens
een bezoek aan het in januari 1916 overstroomde gebied. Naast hem
v.l.n.r. de heren Boreel, Commissaris der Koningin Röell en Ketelaar. NHA,
collectie foto's Provinciale Atlas.
verdwijnen. Het in Alkmaar gevestigde NHNK kreeg
een omslagplichtig gebied zo groot als bijna heel
Noord-Holland boven het IJ.134 De vraag waarom ook
de Helderse en Pettemer zeeweringen niet participeer
den in het fusieproces, is in deze jaren geen punt van
overweging geweest. De reden was waarschijnlijk de
zelfde waarom ze indertijd bij het Rijk waren gekomen:
ze kenden geen omslagplichtig achterland en zouden
voor 'Noorderkwartier' een te zware last betekenen.
Buiten de fusie bleven de waterschappen op Texel,
Vlieland, Terschelling en Urk. Dat betekende bijvoor
beeld dat op Texel als vanouds kleine waterschapjes de
baas bleven over hun deel van de zeedijk. Dat wreekte
zich in 1953 en bijna opnieuw in 1976.135
DE ZUIDERZEEWERKEN EN
VERANDERDE ZEESTROMINGEN
Nieuwe technieken: gewapend beton
Traditie en moderniteit kwamen elkaar vooral tegen
rond de Zuiderzeeplannen. De aanstaande afsluiting
van de Zuiderzee was een rijke inspiratiebron voor
nieuwe inzichten. De eeuwenoude discussie over de
beste vorm van waterkering was weer helemaal terug.
Heel serieus werd de vraag gesteld of glooiende aarden
dijken hun tijd eigenlijk niet hadden gehad.
131 Tuin (1996), 1-10.
132 Lambooij (1992), 13.
133 Over Reigersman: Lambooij (1991), 70-72; ook: Lambooij en
Aten (2002), 13.
134 Lambooij (1994) 37; 60-66; Van Loo, Van Loo-Mulder (2006),
70-73.
135 Thijssen (2003).
DE HELDERSE ZEEWERING SINDS 1750
59