waterstaat wel erg ver in zijn afwerende houding. Op 13 september 1899 meldde de Helderse geheelonthou- dersbond dat zij 's zomers ter hoogte van het Huisduiner badpaviljoen een (houten?) tentje van 4 bij 2% meter wilde plaatsen. Dit om in het badseizoen reclame voor de goede zaak te maken. Maar zowel de betrokken ingenieurs als de Commissaris der Koningin wezen het verzoek af. Uiteindelijk kwam minister Cornelis Lely van Waterstaat tussenbeide met de mededeling dat men niet zo moeilijk moest doen. Toen werd het verzoek op 31 december 1901 voor beperkte tijd ingewilligd. De aanvragers waren doorgaans uitermate beleefd. Soms té. Zoals Janus Kuiper (1856-1951), een van de bekendste reddingvletschippers en stiefzoon van Dorus Rijkers. Hij had 27 jaar als schipper op de red dingsboot gevaren, maar kon dat zware werk nu niet meer aan. Hij vroeg op 13 februari 1915 met alle verschuldigde eerbied aan Rijkswaterstaat of hij met zijn vistuig achter de Oostbatterij mocht vissen. Het verzoek werd royaal toegestaan Het stoomtrammet je langs de Zeewering. Collectie Helderse Historische Vereniging. Zeewering naar de inzichten van dijkgraaf Cornelis van Foreest haar lang, flauw hellend met basalt beklede buitenbeloop had gekregen zonder een palenscherm.120 Maar misschien was de in de Helder toegepaste tradi tionele wijze van kustbescherming niet onbegrijpelijk, juist vanwege die diepe stroomgeul vlak voor de dijk. Moderner en effectiever was de methode de glooiing van de dijk te voorzien van een zetwerk met zuilenbasalt.121 Hierover berichtte Caland in een uitvoerig schrijven. Om te beginnen signaleerde hij dat basalt al lange tijd op veel plaatsen in den lande in gebruik was, zowel langs rivieren als zeekusten: in de Helder werd het na het incidentele gebruik door Van der Sterr in de jaren dertig, sinds 1862 systematisch toegepast. Basaltzuilen waren er voor het zware werk. In 1884 werd zo'n 400 ton aangebracht. Voorheen, al dus de ingenieur, legde men de zuilen vlak; en op deze wijze was ook de bekleding van de oudere gedeelten van de hoofden bij Petten uitgevoerd. De bedekking bestond uit zuilen van 60 centimeter lengte tot een meter. Ze werden daar naast elkaar gelegd met tussen ruimtes van 30 tot 40 centimeter. Het buitenbeloop van de Helderse Zeewering was toen voor een groot deel nog met Noordse granietblokken afgedekt. Doordat die blokken min of meer rond waren, ontstond bij storm vrij gemakkelijk schade: ze rolden weg. Ter versteviging werden nu de granietblokken aan de hoof den vervangen door 'perpendiculaire' (rechtstandige) basaltzuilen van 1,6 tot 2,5 meter. Deze rustten op een bed van baksteenafval van 15 tot 20 centimeter dikte; ze werden nooit direct op een zandbed gelegd. Waar alleen een zandige bedding aanwezig was, werd deze eerst met klei of leem van 30 tot 50 centimeter dikte bedekt. Daarover werd dan stro of riet uitgespreid en daarop dan weer het bed van baksteenafval et cetera. Losse steenslag werd niet meer voldoende geacht. Toch bleef dit materiaal voorlopig in gebruik, vooral omdat de onderzeese oever zo ontzaglijk diep lag.122 Maar ook vanwege de kosten? 119 Zie over Verfaille NHA, tg. 156 inv.nr. 711 brief 26-8-1896; over het bad huis: Bremer (2008), nr. 10, Gras (2013); over de stoomtram: Spanjerberg (1989) en Bremer in de Helderse Courant van 7-1-2013; over Janus Kuiper: Bremer (1998), 84-105; over de bond van geheelonthouders: NHA, tg. 156, inv.nr. 712; overige gegevens: NHA, tg. 156 bij het betr. jaar. 120 Vgl. Aten en Nieuwjaar (1997). 121 Vgl. Messchaert (2007). 122 NHA, tg. 156 inv.nr. 711, brief 17-2-1896; inv.nr. 713, 23-10-1902 (nr. 4012 D/182). DE HELDERSE ZEEWERING SINDS 1750 51

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2013 | | pagina 52