ciet erkend als publiekrechtelijke doelcorporaties, als
overheidsorganen derhalve, met het recht belasting te
heffen.93 Hun precieze positie zou worden omschreven
in een te ontwerpen Waterschapswet. Die kwam echter
pas bijna een eeuw later.
Koning Willem III, die zijn vader in 1849
opvolgde, was het lang niet eens met dit in zijn ogen
gemankeerde koningschap. Het was echt wennen.
Maar hoe men hem ook wil beoordelen, belangstelling
voor zijn onderdanen had hij beslist. Dit bleek heel
duidelijk als het volk door overstromingen of andere
natuurrampen getroffen werd. Werd hij niet met enige
tederheid 'Willem Watersnood' genoemd? Hij spoorde
dan de natie aan in actie te komen, liet de ambassa
deurs in het buitenland opdracht geven vanuit hun
standplaats geld en goederen in te zamelen en bezocht
zelf herhaaldelijk de rampgebieden waar hij de bevol
king een hart onder de riem wist te steken.94
De bloeitijd van de Helderse koopvaardij,
1851-187695
De Noord-Hollandse gouverneur D.J. van Ewijck
van Oostbroek van de Bilt meldde in zijn rapport van
6 maart 1843 aan de koning:
'Het gerugt bestaat, dat er bij Marine zou besloten zijn,
om de oorlogsschepen voortaan niet meer te Amsterdam,
maar uitsluitend aan het Nieuwediep uit te rusten.
Indien het gerugt zich mogt bevestigen, zal zulks een
nieuwe ramp zijn voor de bewoners van het Katten
burger en andere aangelegene eilanden te Amsterdam,
welke menschen door stilstand in den scheepsbouw
thans reeds veel lijden'.
In zijn rapport van 7 augustus van datzelfde jaar
schreef Van Ewijck:
'Voorleden Maandag ter weekmarkt van Amsterdam
hebben zich op de Botermarkt nog al veel scheepstim
merlieden vertoond, die luide klagten uitboezemden
over gebrek aan werk en onder welke het zeggen was,
dat zij zich tot den Burgemeester wilden begeven, om
te vragen, wat zij in deze omstandigheden met hunne
huisgezinnen zouden aanvangen'.96
De angst onder de Amsterdamse bevolking was enigs
zins prematuur, zoals uit de ontwikkelingen in de jaren
vijftig zou blijken.
Inderdaad bleken de liberale scheepvaart
wetten van minister van financiën Peter van Bosse
uit 1850 die de weg openden voor vrijhandel, voor de
Helder een zegen. Eind januari 1851 gaf de minister
per brief te kennen dat de noordelijke havenstad zou
worden aangewezen 'als los- en laadplaats bij in- en
Dr.mr. D.J. van Ewijck van Oostbroek van de Bilt, in
de jaren 1840-1855 gouverneur van Noord-Holland.
Litho door Desgeurrois Co. naar B.J. van Loo. NHA,
collectie portretten Provinciale Atlas.
uitvoer der zee'.97 Bij KB van 3 november 1851 kwam
de formele bevestiging. Daarmee werd het onvrije
territoir, waar Amsterdam altijd zo op had gehamerd,
opgeheven.98 Zelfs een schadevergoeding kon er voor
de hoofdstad niet af! Sindsdien konden zeeschepen in
Nieuwediep inklaren. Het betekende de aanvang van
een bloeiperiode voor de Helderse haven en koopvaar
dij, gouden jaren van welvaart en vrijheid. 'Men leefde
in een jongen tijd en in zulk een tijd zelf jong te zijn,
behoort het niet tot de begeerlijkste voorrechten voor
menschenkinderen weggelegd?' aldus een gevleugeld
woord in die dagen.99 Steeds meer schepen met voor
Amsterdam bestemde Engelse steenkool en Noors
hout voor de Zaanstreek werden in Nieuwediep gelost
ofwel op kanaaldiepte gelicht; dat wil zeggen dat de
goederen in Nieuwediep in lichters werden overge
laden; de houtladingen werden ook vaak in vlotten
samengebracht en zo naar het zuiden gesleept.
Maar de Amsterdamse vrees, dat rederij,
scheepvaart en handel met bijbehorende industrieën
93 Toussaint (2009), 48.
94 Bosch (2012), 39-47, m.n. 46.
95 Zie voor de bredere achtergrond van de hier geschetste ontwikkelingen Van
Tijn (1966), 279-319.
96 Rapporten 221 en 260 over 1843, in: Rüter (1949), 43 en 156.
97 Volledige tekst bij Van Loo (2002), 56.
98 Burgemeester Jan in 't Velt, die zich jarenlang sterk had gemaakt om het
zover te krijgen, maakte dit net niet meer mee. Hij stierf in 1850. Zie Van Loo
(2002), 46.
99 J.T. Buys, 'Levensbericht S. Vissering', Jaarboek Mij. der Nederlandse Letter
kunde 1889, 34.
DE HELDERSE ZEEWERING SINDS 1750
39