Burgers, matrozen en de dijk86 De Helderse Zeewering was er niet alleen voor de kustver dediging. Hij speelde ook een belangrijke rol in het dage lijkse leven van de mensen. Geregeld doken er verzoeken op om een deel van de binnenberm als bergplaats voor manden en karren te mogen gebruiken, bleekveldjes in te richten, wier of vis te verhandelen. Ook waren er nu en dan problemen met de marinemensen. In augustus 1833 deed de hoofdingenieur zijn beklag bij GS over het gedrag van een aantal matrozen: zij hadden zand uit de Helderse Zeewering gegraven! De Schout bij Nacht beloofde maat regelen te nemen. a&ondiging van een tweetal KB's in 1819 kwamen de provincies als overwinnaars uit de bus. De centrale overheid kreeg het toezicht op de zee- en rivierwer- ken, maar de provincies ontvingen de opdracht dit toezicht uit te oefenen. Ook werd hen het toezicht op alle andere werken opgedragen. De waterschappen bleven zelfstandig, maar de provincies konden onder goedkeuring van de koning veranderingen aanbrengen in hun reglementen. Maar doordat zij onder toezicht stonden van de provincie, hadden GS in Haarlem wel enige bemoeienis met hen. De belangrijkste waterstaatswerken die aan de provincie Noord-Holland werden overgedragen waren de Pettemer en Helderse Zeeweringen. Het was echter maar de vraag of de provincie op dat moment financieel gezien tot deze zware taak in staat was. In regeringskringen werden de provincies kort gehouden uit angst dat het gewestelijke zelfstandigheidsstreven toch weer de kop zou opsteken. Ze mochten geen eigen belasting heffen en waren grotendeels aff ankelijk van rijkssubsidies. Daardoor behield de centrale overheid toch nog enige, zij het indirecte invloed op de gang van zaken bij de provinciale werken. Daarbij kwam nog de vraag wie bij het ontbreken van een provin ciale technische dienst het feitelijke waterstaatswerk moest verrichten. De oplossing voor dit probleem was een klassiek voorbeeld van lapwerk. Het Rijk leende iedere provincie een hoofdingenieur uit die zijn salaris ontving van het Rijk en reis- en verblij&osten bij het provinciaal bestuur kon declareren. Aan de hoofdinge nieur konden zoveel gewone ingenieurs worden toege voegd als de provincies nodig hadden. Die zouden wel door hen moeten worden betaald. Er waren hiervoor 50 ingenieurs beschikbaar; maar de provincies namen er maar dertien in dienst! Een gang van zaken die om moeilijkheden schreeuwde tussen regering, provincies en de personen in kwestie. Constant waren er proble- men, niet alleen over geldkwesties, maar misschien nog meer over de bevoegdheden van de toegewezen ingenieur. Met hun twee bazen waren de ingenieurs de kop van Jut. Hun positie was immers tot en met dualistisch. Enerzijds vielen zij, wat de provinciale wer ken betrof, onder de bevelen van Provinciale Staten; anderzijds moesten zij namens het Rijksgezag er voor waken dat niets werd ondernomen tegen het algemeen belang. Zij oefenden dus toezicht uit over het bestuur waaraan zij ondergeschikt waren. Eerst de instelling van de dienst der Provinciale Waterstaat zou mettertijd wat meer duidelijkheid verschaffen. Maar dan schrij ven we (voor Noord-Holland althans) 1881. Niet alle Noord-Hollandse zeeweringen wer den om onduidelijke redenen in handen gegeven van Haarlem: het Rijk hield het beheer over de kwetsbare duinenkusten en de even problematische eilanden Texel, Vlieland, Terschelling, Wieringen, Urk en Mar ken. Wellicht dat het onderhoud van deze zandige en uiterst kwetsbare kusten de krachten van de provincie ten enenmale te boven ging. Een rustige geschiedenis? De dijk tussen 1815 en 1850 De toestand van de dijk rond 1840 leren we kennen uit het indertijd bekende Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa.87 Hij schrijft: 'Van den Helder oostwaarts tot het Nieuwediep zijn zware aarden zeedijken, aan de zeezijde met brede stenenglooiingen voorzien. Aan de ingang van de haven het Nieuwediep is een wierhoofd aan de havenzijde met zwaar paalwerk en plankierwerk bezet. Ten westen van de vlek [i.e. de Oude Helder] is een brede aarden dijk, lopende tot het Kaaphoofd. Van het westpunt van Kaap- hoofd tot het oostpunt der haven zijn veel onderschei den stenen hoofden, doch daar het water altijd tegen de steenen glooiing van de dijk aanspoelt is daar geen voorstrand meer. Van het Kaaphoofd tot aan Kijkduin is voor den zanden zeedijk een voorstrand behouden'. De beschrijving toont aan dat er sinds 1800, en feitelijk sedert circa 1780, niet veel veranderd was aan de Hel derse Zeewering. Wel blijkt in 1840 het strand ten dele verdwenen en meldt Van der Aa dat de zeestromingen voor problemen zorgden. Maar dat was geen nieuws en dit zou tijdens een groot deel van de negentiende eeuw 83 Van Loo (2002), 63 e.v. 84 Ibidem, 29-32; 35-38. 85 Deze paragraaf is gebaseerd op Lintsen (1980) 46-57; idem e.a. (1998), 50-53; Bosch (1998), m.n. 48-49. 86 Kader gebaseerd op NHA, tg. 18 inv.nr. 128, div. jaargangen. 87 Van der Aa (1844) deel 5, p. 360. DE HELDERSE ZEEWERING SINDS 1750 35

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2013 | | pagina 36