op de waterschapsboekhouding verdween. Behouden bleef de bepaling dat de waterschappen jaarlijks rap port moesten uitbrengen aan de agent over hun activi teiten en dat men zich eenmaal per jaar een inspectie moest laten welgevallen.56 Drie jaar later, na een conservatieve staats greep, kwam er een nieuwe grondwet. Het jaar daarop werd 21 juni 1802 bij wet de oude gewestelijke indeling hersteld. Ook kregen de provincies een deel van hun bevoegdheden op waterstaatsgebied terug. De rijks overheid behield alleen het oppertoezicht op het be heer van werken die 'eene daadlijke algemeene betrek king hebben op de algemene veiligheid'. In de provincie Holland werd het beheer over de waterstaatswerken sterk vereenvoudigd. In plaats van de vele organen die zich in het verleden met de onderscheiden zeewerin gen hadden bemoeid, werd nu een commissie ingesteld die zich bezig hield met een 'generaal toezigt over alle de Zeedijken en Zeeweringen van de gansche Provincie'. Het nieuwe element in deze commissie bestond hierin dat er behalve bestuurders ook twee waterbouwkundi ge ingenieurs in werden toegelaten. Dat was dezelfde Christiaan Brunings plus de later in Noord-Holland zo vermaarde Jan Blanken. Door verstandig en gematigd optreden wekte de commissie veel vertrouwen. De 'Groote of Capitaale zeedijk' in de Bataafse tijd Veel gegevens over de Helderse Zeewering in de Franse tijd hebben we helaas niet. Dat is bijzonder spijtig, omdat daardoor de continuïteit met de gedetailleerde gegevens uit de achttiende eeuw is zoek geraakt. Wat stond er te gebeuren, hoe groot waren de kosten en wie betaalde: het zijn vragen die helaas blijven hangen.57 Toch is het mogelijk aan de hand van enkele losse gegevens een redelijk beeld te vormen van de toestand waarin de dijk verkeerde. Zo werd rond 1802 door de provinciale commissie een grote lijst opgesteld van 'de werken, welken geheel of gedeeltelijk voor Nationale Reekening [waren] gemaakt en onderhouden'.58 Daartoe behoorde onder meer het Wierhoofd (dat diende 'ter afwijzing van Ebstroomen), een tiental hoofden en de stroomgeleidende waterwerken bij het Nieuwediep. De Helderse Zeewering wordt in de lijst zeer fraai omschreven als 'de Groote of Capitaale zeedijk'. De toelichting meldt: 'De zeedijk, beginnende aan het einde der batterij De Unie (welke batterij met eene zeer steilstaanden steen- glooijing is gedekt over 123 roeden), eerstelijk tot aan den Helder, ofwel tot aan N.O. bij het logement het Wapen van Haarlem over 440 roeden; dezelve is groot- deels uit zandspecie en tot aan de kruin met zwaare keisteen van onder met brik geheel gedekt'. Op de binnenberm was een rijweg. Het laatst genoem de dijkvak was met een kleilaag bedekt tegen verstui ving. 'Dit middel op den duur zeer kostbaar zijnde en meede niet alleszins voldoende, wordt thans tot eene proeve 1/3 der kruinsbreedte met fijne puin en schulpen bedekt'. Richting Kaaphoofd was de 'Capitaale' dijk 'over 320 roeden kruinshoogte 11voet boven ordinair volzee' hoog. Tot aan gemiddeld laagwater bevond zich 'eene steendorceering (steenbezetting)'. Ook lagen er zinkstukken van rijshout en was de hele zeewering vanaf het Nieuwediep tot op de bodem met keistenen bestort. De voet van de dijk was 'op veele plaatsen meer dan 100 voeten diep bevonden'. De dijk ging bij het dorp Huisduinen over in de 'Schakelduinen' en de Zanddijk richting Groote Keeten. Twee jaar eerder, kort na de mislukte En gels-Russische invasie op de kust van Noord-Holland van 1799, hadden de gebroeders H. en J.P. Gildemees- ter 'met hunnen vriend F.W. Conrad' een reis te paard door Noord-Holland gemaakt.59 De laatste, in 1800 aangesteld als commissaris-inspecteur van de water staat en medewerker van Brunings, maakte de tocht om zijn ambtsgebied te verkennen. Op hun toer, die acht dagen duurde, deden zij op 9 juni den Helder aan en bezochten de zeedijk nabij Nieuwediep. Conrads reisverslag komt mooi overeen met de gegevens uit bovenstaande lijst. Hij schrijft: 'De zeedijk is hier als een artificieele rots van buiten met zwaare Noordsche ballast gedekt, en voor dezelve liggen onderscheiden steenen hoofden tot beveiliging van denzelven. Aan het groote Wierhoofd genaderd, beschouwden wij met verwondering het gebruik van het wier. Wij gingen tot op het groote wierhoofd; 't was in 't sterkste van den vloed, met een Noordwesten wind die hevig doorwoeij en beschouwden van deezen uithoek de werking van den stroom op de mond van het Nieuwediep, Wij wandelden voorts langs het jachthavenhoofd tot aan de helling daar men bezig was met eenige schoeyingen en het laatste holle hoofd te repareeren, waarvan wij eenige paalen voor het bescha digen van den zeeworm met lood, en andere met spijkers beslaagen voorzien, bezichtigden'. 55 Kadertekst gebaseerd op Bruyn (1966); Schendelaar (1999); Schilstra (1999). 56 Toussaint (2009), 40-50. 57 Volgens een notitie in NHA, tg. 18 inv.nr. 128, p. 58, is in 1817 bij het over brengen van oude archieven naar het provinciaal archief al het nutteloze(!) verwijderd en als scheurpapier(!) publiekelijk verkocht. De opbrengst was 1870,85 gulden. Onder meer is toen het archief van de Prefecture du Zuyder- zee uit de Franse Tijd beroofd en geplunderd' overgekomen. 58 NHA, tg. 355 inv. 43, par. X. 59 Van Schaik e.a. (2000) 16-17. Over Conrad aldaar, 3-4. DE HELDERSE ZEEWERING SINDS 1750 25

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2013 | | pagina 26