al een uitgewerkt plan voor om de zeegaten tussen
de Waddeneilanden te dichten. Een derde stap werd
gezet in 1685 toen Abbestee als 'Opsiener van 's Lands
werken' in Huisduinen werd aangesteld. Dat betekende
een leidinggevende functie in een permanent bedreigd
stuk dijk; in moderne verhoudingen te vergelijken met
een districtsingenieur.
Buitengewoon belangrijk (en praktisch) was
de Statenresolutie van 16 maart 1688. Daarin gaf het
gewestelijk bestuur namelijk opdracht de zeegaten,
stranden, stromen en dijken van en nabij Huisduinen,
Wieringen en de Waddeneilanden Texel, Vlieland en
Terschelling te inspecteren. De bekendste initiatiefne
mer was de geleerde Johan Hudde, burgemeester van
Amsterdam; hij was onder meer in 1683 de bedenker
van het Amsterdamse 'Stadts Peijl', voorloper van het
(Normaal) Amsterdams Peil.23 De bedoeling van de
Staten was na te gaan door welke oorzaken de Hel-
derse oever steeds werd aangetast en te zoeken naar
een oplossing voor dit probleem. Zo zou men kunnen
bereiken dat er minder water 'naar binnen', dus de
Zuiderzee in stroomde.
Dat men in deze jaren, afgezien van de finan
ciële consequenties, ook technisch gezien nog niet in
staat was de uitkomsten van de inspecties in daden
om te zetten, was te verwachten. Maar de visie lag er
en deze leidde in de jaren die volgden tot hernieuwd
onderzoek. In 1694/95 stelde Johan Hudde voor om
uitgebreide informatie te verzamelen over de ontwik
kelingen die zich sinds 1688 hadden voorgedaan. Voor
de derde maal deed hij van zich horen toen hij op
10 januari 1698 een conferentie voorstelde over de
afsluiting van het Amsteldiep. Vooral interesseerde
hem de onderlinge relaties van de stroomgebieden
tussen het Zeegat van Texel en het Vlie.24
'Pertinente peylinge'
Vernauwing van de zeegaten tussen de Waddeneilan
den, zelfs het sluiten van het zeegat tussen Eierland
(Texel) en Vlieland: het bleven agendapunten bij de
besturen van Amsterdam, de andere Noord-Hollandse
steden en zelfs Haarlem. De angst zat er na de fatale
watersnood van 1675 goed in, toen na een doorbraak
van de Westfriese Omringdijk bij Scharwoude half
West-Friesland onder water kwam en ook de zeedijken
van de Zeevang, van Waterland alsmede de Spaarn-
dammer- en Diemerdijk doorbraken. Maar, zo schre
ven Gecommitteerde Raden op 12 januari 1703, met
in hun achterhoofd de zoveelste onstuimig verlopen
decembermaand, de aanleg van een sluitdam zou toch
'geen swaer doenlijck werck hoeven te zijn?'25 Om inzicht
in het verloop van de ingewikkelde getijstromen door
het Marsdiep te krijgen, werden in 1695 en 1703 door
Pieter Muller en Adriaen Wentel bij bladstil weer proe
ven met drijvende blokken genomen. Je zag het voor
je ogen gebeuren. De vloed uit het zuiden bleek het
Marsdiep eerder te bereiken dan die uit het noorden.
Het gevolg was, dat, terwijl de ebstroom nog langs de
Texelse wal liep, de vloed uit het zuiden reeds binnen
stroomde via het Landsdiep, het tegenwoordige Schul-
pengat. Nadat de vloed ten slotte over de hele breedte
van het Marsdiep was binnengestroomd, begon de eb
het eerst via het Landsdiep te lopen, terwijl de vloed
nog enig tijd langs de kust van Texel binnenstroomde.26
Verschijnselen die verklaarden waarom het Marsdiep
zo'n riskant zeegat was met een verwoestende werking
op de Helderse wal, en die er de oorzaak van waren dat
de uiteinden van de Huisduiner hoofden regelmatig in
de diepte verdwenen.
23 Door op verschillende plaatsen in de stad merkstenen (Huddestenen) aan
te brengen kon elk uur, dag en nacht, de hoogte van het IJ-water worden
waargenomen.
24 Dit onderwerp zou vele jaren later nog eens opduiken in de Wadden/Zuider-
zeeplannen van de 19e-eeuwse ingenieur Van Diggelen. Zie Van der Ven
(1993), 239-241. Ook Van der Ham (2007), 211-232.
25 NHA, tg. 3, inv.nr. 1390.
26 Schoorl en Bremer (1987), 48.
DE HELDERSE ZEEWERING SINDS 1750
15