i 'Een duchtig pak' De bemaling van de Leipolder1 Van het in 1803 uit 'Den Haag' verkregen voorschot voor de herbouw van de op 10 september 1799 platgebrande molens was 1.500 gulden bestemd voor de Leipolder. De ingelanden zagen er echter wegens een erfpachtkwestie vanaf. Het geld werd daarna door de andere drie polders gebruikt. Pas vier jaar later, in 1807, is sprake van het opnieuw droogmaken van de Leipolder en wel door jhr.mr. Gijsbert Fontein Verschuir, de pas aangestelde rentmeester secretaris van de Hondsbossche, en Gerrit Jochemsz. Blaauwboer (f 1841), graankoopman te Sint Maartensbrug en later hoofdingeland en heemraad van de Zijpe en Hazepolder en burgemeester van de gemeente Zijpe. Zij bouwden een nieuw molentje. De oude eigenaren werden voor de keuze gesteld deel te nemen aan het project of afstand van hun land te doen. Fontein Verschuir en Blaauwboer probeerden in de jaren 1811-1818 herhaaldelijk alsnog geld los te krijgen van de Gecombineerde Harger- en Pettemer- en Groeterpolder. Dat mislukte echter. In augustus 1818 wisten beide heren de bemaling van hun poldertje aan de Hondsbossche over te doen. Het hoogheemraadschap had een jaar eerder een molentje laten bouwen langs de Dromerdijk om het brakke moeras in de driehoek Waker-, Dromer- en Oude Schoorlse Zeedijk droog te maken in verband met de veiligheid. Zo kreeg de Hondsbossche Vlakte gestalte. Fontein Verschuir en Blaauwboer vonden het hoogheemraadschap bereid om tegen een vergoeding van 60 gulden per jaar met het nieuwe molentje ook de Leipolder te bemalen. Ze zetten daarna hun eigen molen in de Alkmaarsche Courant te koop. Helaas kon het Hondsbossche molentje het soms niet aan. Er werd regelmatig geklaagd. In mei 1838 stond de Lei bijvoorbeeld nog helemaal blank. De molenaar kreeg de schuld en de opzichter van de Hondsbossche F. van Asperen werd geschreven hem stevig onder handen te nemen, in een woord hij moet een duchtig pak hebben". Na de dood van Fontein Verschuir in januari 1838 trad de Gecombineerde Harger- en Pettemerpolder in onderhandeling met de erven over overname van de Leipolder. Dit liep op niets uit en tien jaar later blijkt het poldertje in handen van de drie Zijper boeren Pieter Jongerling, Pieter Delver en Jan Krans te zijn gekomen. In mei 1849 toonden zij interesse de kuilen langs de Dromerdijk droog te leggen. Daartoe wilde het drietal gratis het molentje van de Hondsbossche hebben en 3.000 gulden toe. Het hoogheemraadschap ging er op in, het kon op deze manier van allerlei werken achter de Zeewering afkomen. Wel moesten de drie Zijpenaren beloven de kuilen altijd droog te houden terwijl de Hondsbossche er desgewenst nog meer grond mocht afgraven. Ook verplichtten Jongerling, Delver en Krans zich de molenaar - de 84-jarige Pieter Kossen, weekloon 4,50 gulden - over te nemen. X K U UT V 1 Kader gebaseerd op AHH inv.nr. 226, 19-1-1818; inv.nr. 745; inv.nr, 748; AVHP inv.nr. 13, 16-3 tm. 10-5-1811, 19-1-1818; inv.nr. 15; FADD inv.nr. 260, fol. 132v.-134r. Zie over Fontein Verschuir: Aten (2005), over Blaauwboer: Dekker (1986, 1988, 1991), 23, 39, 344. De aansluiting van de Dromerdijk op de Oude Schoorlse Zeedijk met het molentje van de Leipolder in 1839 (zie pijl). De Dromerdijkskuilen staan nog blank. Detail uit een kaart van de Zeewering door de opzichters J. Verheij en P. v/d Sterr. Regionaal Archief Alkmaar, AHH inv.nr. 691. HkP IPHPB I li i<ttr De drooggemaakte Dromerdijkskuilen met het verplaatste molentje van de Leipolder in 1852 (zie pijl). Detail uit een kaart van de Zeewering door opzichter C.J. Bollé. RAA, AHH inv.nr. 696. 22 Rots in de branding?

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2012 | | pagina 24