Leimolentje ging draaien om te voorkomen dat het zoute water de hele polder vervuilde. Tenslotte moest het "kuijlwater" altijd een of twee duim lager dan het polderwater worden gehouden.22 Uit dit laatste blijkt dat het water uit de kleiputten via de Zoutsloot ook op de Pettemerpolder werd geloosd. Het polderbestuur regelde in 1700 het uitdiepen van deze sloot bewesten de Dromerdijk. In een keur van 1702 verplichtte het polderbestuur voorts dat de eijgenaers van de Sout Sloot streckende van de droomer kuijlen af tot aen het kleijne Bregje toe deselvesullen moeten doen opspeten Otters, paling, konijnen en mosselzaad1 Over de fauna langs en achter de Zeewering wordt in de overgeleverde archieven nauwelijks gerept. We moeten het doen met losse snippertjes informatie. In ieder geval kwamen er in de 18e eeuw otters voor in de Pettemerpolder. Dit prachtige dier werd als zeer schadelijk beschouwd voor de visstand en daarom fel bejaagd. Uit de rekening van de Pettemerpolder over 1776-1777 blijkt dat er een vangstpremie van vier gulden en tien stuivers aan Cornelis Blom was uitbetaald "voor otters". De grote met water gevulde kuilen langs de Dromerdijk werden bevist. In 1848 had de Hondsbossche deze visserij verpacht aan Klaas Kuiper en wel voor drie jaar a 13 gulden. De kuilen werden dat jaar drooggemaakt en daarom besloot het hoogheemraadschap het laatste jaar niet in te vorderen. Kuiper vond dit onvoldoende, hij wilde geld toe "(...J wegens het missen zijner palingvisscherij van hoe weinig aanbelang die ook moge zijn Dijkgraaf en hoogheemraden kregen in mei 1850 machtiging dit met Kuiper op te lossen. Het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche hield fretten om het schadelijke duinkonijn te bestrijden. In 1884 kwam hier een einde aan. In oktober besloten de hoofdingelanden op voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden de in het gemeenlandshuis aanwezige fretten te verkopen. Reden was dat de konijnen hoofdzakelijk onder de steenhopen langs de Zeewering zaten en daarin kon niet gefretteerd worden. Bovendien had hoofdopzichter H.G.Th. Mann om een vergunning gevraagd om konijnen te mogen schieten.2 Tenslotte vergden de fretten veel zorg en kosten en dat stonden niet meer in verhouding tot hun nut bij de bestrijding van de konijnen. Het na 1870 aangebrachte basalt vormde een paradijs voor mosselen. Het mosselzaad trok soms de aandacht van Zeeuwse mosselkwekers. In 1897 klopten bijvoorbeeld drie schippers uit Bruinisse persoonlijk bij dijkgraaf Pieter van Foreest aan met de vraag of ze mosselzaad van de hoofden mochten halen. Dit omdat het zaad bij hun thuis door de storm van 19 juli van dat jaar totaal was vernield. Pieter gaf direct aan dat het verzoek heel weinig kans maakte. Toch diende het drietal daarna een schriftelijk verzoek bij de hoofdingelanden in om mosselzaad van de palen te mogen halen. Dijkgraaf en hoogheemraden stelden aan de vergadering voor het eerste adres af te wijzen, "(...J het afnemen van het mosselzaad, het cement der hoofden, zou bij hevige stormen zware schade kunnen berokkenen". Het tweede verzoek werd onder streng toezicht van Mann wel toegestaan. 22 Ibidem. Vgl. met Aten, Inventaris Harger- en Pettemerpolder (1999), 3. 1 Kader gebaseerd op AHH inv.nr. 225, rekening 1776/1777; inv.nr. 38, 7-5-1850; inv.nr. 44, 29-10-1884; inv.nr. 46, 1-12-1897. 2 Zie over Mann: Van Loo, Van Loo-Mulder (2006), 55. Familiewapen van hoogheemraad van de Hondsbossche Albert de Smet met een impressie van de konijnenjacht langs het strand. Detail uit een herdruk van de kaart van de Hondsbossche door Spruytenburgh, circa 1785. Regionaal Archief Alkmaar. 18 Rots in de branding?

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2012 | | pagina 20