kruin altijd wat te eten te kunnen vinden. Vrolijk
luchtdansend huppelen ze in groepjes langs.
Zolang ze zitten en trippelen lijken ze vermomd als
mussen, maar vliegend laten ze wit gefladder zien.
Hun trek gaat door tot laat in de winter. Of zijn
het gewoon zwervers? Heel ver naar het zuiden
zullen ze niet gaan. Ze vinden De Dijk een prettig
oord voor een wintervakantie.
Zeevogelaars zien meer
In het winterhalfjaar gebeurt daar voor De Dijk
wat verder op zee van alles waar je als gemid
delde wandelaar met een eenvoudige verrekijker
geen weet van hebt. Lieden die dat wel hebben,
zijn de zogeheten zeevogelaars. Al sinds jaar en
dag gebruiken ze De Dijk als uitkijkpost. In de tijd
dat strandpaviljoens nog strandpaviljoens waren:
primitief, hout op de vloer met schurend zand, hier
en daar een vlekje teer, zout op de ramen, en een
'kaart' met keuze uit koffie, fris, bier, bal gehakt,
gevulde koek of frites, verder geen onzin. In die
tijd zaten de mannen (het zijn bijna altijd mannen)
op het terras van Minkema aan de zuidelijke kop
van De Dijk. Tegenwoordig hebben ze een stevige
palen schutting bij het beeldje van Gutker tot hun
beschikking.
Het zijn zeker geen mooi-weervogelaars. Juist
bij naderende storm en harde westenwind valt er
van alles te zien boven de schuimige zee, vogels
die normaliter altijd midden op de oceaan vertoe
ven, dwalen dan af naar de kust.
De vogelaars werken in teams. De een zit inge
pakt in een waterdichte cape te turen door een
verrekijker op statief. Dat is dan een telescoop,
of een 'tweeoog' met meer dan normale vergro
tingsfactor. In ieder geval stevig, trillingvrij veran
kerd. Zijn maat naast hem noteert. De waarnemer
mompelt vogelaarslatijn, de namen van de beesten
die hij daar heel in de verte ziet. Ik heb er weleens
naast gestaan met mijn eigen kijker. Verdraaid, ik
zag stippen over de verre golven scheren. De voge
laars wist zeker dat het pijlstormvogels waren, en
die heb je ook nog in soorten.
Probeer je een praatje in de trant van "Wat zien
we, jongens. Nog iets leuks vandaag?", reken niet
op een gezellig gesprek. Je stoort en bovendien
zijn er belangrijker dingen te doen dan kletspraat
met een zeevogelonbenul. En inderdaad: wat de
mannen waarnemen wordt allemaal vastgelegd in
rapporten en tabellen, die nog net niet confiden
tieel zijn, maar wel deel uitmaken van een geheim
zinnige parallelle wereld, die van de zeevogelaars.
Dierentuin tussen de basalten
Men kent het van de vakanties aan de Franse kust:
bij eb rondscharrelen tussen de rotsen en je verga
pen aan het kleine zeeleven in de achtergebleven
Heel veel jan-van-genten
De Dijk is op zijn mooist op zo'n dag dat er
geen fietsers zijn. Als er regen in de lucht zit,
of harde wind. Dat is genieten van twee groot
heden: de wakende dijk, stabiel en stoer, en
de wilde elementen. Op zo'n dag ging ik over
de trap bij het wrak van de Prince George.
Toen ik langs de zeekant afdaalde hield ik
halt om mijn kijker te pakken. Ik geloofde
mijn ogen bijna niet. Daar kwam maar een
meter of honderd uit de kust een colonne jan
van-genten voorbij vliegen. Zomaar twintig
stuks op een rij. Witte, volwassen vogels en
enkele donkere, nog niet uitgekleurde jongen.
Ze waren duidelijk op reis, vastberaden voort
vliegend naar het noorden. Bij harde westen
wind komt nog weleens een verdwaalde
jan-van-gent binnen verrekijkerafstand, altijd
herkenbaar aan die typische manier van vlie
gen met stijve vleugels, tien slagen actie en
dan even uitglijden en dan weer fladderen. De
dag is goed als hij dan ook nog een paar keer
van dertig meter hoog de zee in plonst achter
een vis aan.
Dit tafereel, zo'n optocht, had ik nog nooit
gezien. Net toen ik stond te denken: dat was
dat, diende zich een volgende groep aan, vlie
gend in linie. Hier was iets bijzonders aan de
hand. Ik besloot lopend langs De Dijk verder
te gaan.
Onderaan de trap trof ik een vreemde
gedaante. Onder een regencape zat daar een
man ineengedoken door een verrekijker op
statief te turen.
Nog een beetje opgewonden van mijn
recente waarneming kon ik niet laten deze
vogelaar aan te spreken. "Wat gek, hè, die
hele rij jannen?" Zoals te verwachten had hij
niet veel zin in een gesprek, maar een enkele
mededeling kon er wel vanaf: "Ja, dat gaat al
een hele tijd door. Ik heb er al zeker tweehon
derd geteld. Kijk, daar komen er nog meer".
Ik liet de man alleen met zijn statistiek en
vervolgde mijn wandeling langs de dijk. En
jawel, het hield niet op de met de jan-van
genten. Ik was getuige van een kleine volks
verhuizing.
poeltjes. De strekdammen van de Hondsbossche
leveren een soortgelijke sensatie. Even lijkt zo'n
drooggevallen dam weinig meer te bieden dan een
korst kleine mosseltjes en wat glibberig groen,
maar er is veel meer te zien. Het is een kwestie van
bukken en oog hebben voor details. In een plasje
van twintig bij twintig centimeter zijn al gauw zo'n
vijf verschillende soorten wier te vinden die daar
De Dijk
11