Het ideale arbeidersdorp Tuindorp Oostzaan ontstond tussen 1919 en 1923. Het verrijzen van dit arbeidersdorp was eigenlijk een uitvloeisel van de aanleg van het Noordzeekanaal in de jaren 1870-1876. Langs dit kanaal ontstond een bloeiende scheepsbouw en andere industrie, die veel arbeiders aantrok. Er was daardoor in Amsterdam dringend behoefte aan betaalbare huurhuizen. In het centrum en de wijken daaromheen konden die niet worden gebouwd, daarvoor ontbrak de ruimte. Het idee ontstond om - naar Engels voorbeeld - aan de rand van de stad tuindorpen te ontwikkelen, waar arbei ders konden worden gehuisvest in moderne sociale huurwoningen. De Woningwet van 1902 maakte het voor gemeenten gemakkelijker om goede huurhui zen te bouwen doordat het Rijk een financiële bijdrage leverde. In 1911 diende de fractie van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) in de Amsterdamse gemeenteraad een voorstel in om de gemeente 2000 arbeiderswoningen te laten bouwen. De huren zouden variëren van 1,80 gulden tot 2,50 gulden per week. De uitvoering van het plan liet op zich wachten, tot Floor Wibaut in 1914 aantrad als eerste socialistische wethouder van volkshuisvesting. Hij maakte er 3500 woningen van en vestigde daarmee meteen zijn reputatie: 'Wie bouwt? Wibaut!' Er werd een Gemeentelijke Woningdienst in het leven geroepen, waarvan Wibauts zwager ir. Arie Keppler, eveneens sociaal democraat, directeur werd.5 Keppler wilde zoals in Engeland laagbouw, ruimte en groen. De arbeider moest er op een gezonde, menswaardige manier kunnen leven. Keppler meende, dat 'een stapel plaats van menschen op een andere wijze dient te worden geconstrueerd als die van vaten of zakken'. Haast was geboden, want de woningnood nam steeds meer toe. Er kwamen veel arbeiders naar Amsterdam om bij de munitiefabriek Hemweg te gaan werken en de Eerste Wereldoorlog dreef veel oorlogsvluchtelingen naar ons land. Voorlopig moest het gemeentebestuur daarom zijn toevlucht nemen tot de bouw van noodwoningen, die lang niet voldeden aan de idealen van Wibaut en Keppler. In 1917 verrees het eerste complex in Amsterdam-Noord bij het badhuis Obelt. 'De sinaas- appelkissies van Wibaut' werden ze genoemd, gezien hun slechte kwaliteit. De huizen waren deels van steen, deels van hout. 's Zomers waren ze te warm en 's winters te koud. Bovendien bleken ze erg gehorig. Volgens SDAP-raadslid Henri Polak was dat laatste geen probleem: de arbeiders waren daar aan gewend en zouden zich eenzaam gaan voelen als ze hun buren niet meer konden horen! In 1918 ging de spa de grond in voor de bouw van Disteldorp en Vogeldorp. De woningen in deze eerste twee tuindorpen, gebouwd op beton plaat, voldeden wel aan de criteria van Wibaut en Keppler: prettige, comfortabele woningen, gebouwd van baksteen, voorzien van gas om te koken, stromend water, een closet met waterdoor spoeling, elektrisch licht en stookgelegenheid in de woonkamer en in de keuken. Een revolutie in die tijd, vergeleken met de krotten die je in andere delen van Amsterdam aan het begin van de twintig ste eeuw nog in ruime mate vond. 'Tijdelijke' woningen In 1919 werd een nieuwe serie woningen gebouwd in wat Tuindorp Oostzaan ging heten. Het moesten er 1000 worden. Volgens het voorstel van B&W ging het om 'tijdelijke' woningen, met een geschatte levensduur van 10 tot 15 jaar. Maar dat was alleen zo geformuleerd om de bouw ervan mogelijk te maken onder de gunstige bepalingen van de Woningnoodwet van 1918, die de stagnatie in de woningbouw als gevolg van de Eerste Wereldoorlog moest doorbreken. In feite waren de huizen wel degelijk als permanent - dat wil zeggen voor een periode van 50 jaar - bedoeld, aldus Wibauts opvolger Monne de Miranda. Er was in die tijd maar één geschikte bouwlocatie op gemeentelijke Fleer Wibaut getekend deer Jelle Treelstra. Ontleend aan G.W.B. Berrie, F.M. Wibaut mens en magistraat (Assen 1968). De Vergeten Watersneed 7

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2011 | | pagina 8