de nacht van de ramp rustig weer, windgolven van
enig belang waren er niet. Het sneeuwde aanvanke
lijk een weinig. De temperatuur was even beneden
het vriespunt', schreef Thijsse, in strijd met de barre
weersbeschrijving die de militaire patrouille en de
Rijkspolitie te Water van die nacht gaf. Wie er gelijk
had, is moeilijk te zeggen. Volgens de waarnemin
gen van het KNMI op Schiphol (het dichtstbijzijnde
weerstation) bedroeg de gemiddelde temperatuur
op 13 januari -5.2 en de minimumtemperatuur -6.8
graden, op 14 januari was dat -3.0 en -6,3 graden.
De wind was tussen de 4 en 6 Beaufort.81 Maar
Tuindorp Oostzaan is natuurlijk Schiphol niet, en
gevoelstemperatuur is iets anders dan kille cijfers.
Wat de scheepvaart betreft, er kwamen in de
nacht van 13 op 14 januari drie schepen voorbij.
Eerst de Radja om 01.00 uur, vervolgens de Octavia
om 03.15 uur en ten slotte de Nijkerk omstreeks
05.15 uur. De Radja en de Nijkerk waren wat
grotere schepen. Zij hielden zich vrijwel aan de
geldende maximumsnelheid, van de wat kleinere
Octavia is de snelheid bij het passeren niet bekend.
Waarschijnlijk hebben alle drie de schepen een
matige golfvorming veroorzaakt, zeker geen heel
sterke.
Waterleidingbuis
Over de in het najaar van 1959 gelegde asbestce-
menten waterleidingbuis merkte prof. Thijsse op:
'Een dergelijke leiding is niet bestand tegen sterke
zettingen van een grondlichaam waarin ze is opge
nomen. Met de mogelijkheid van leidingbreuk door
zettingverschijnselen moet rekening worden gehou
den'. Om 03.00 uur was de leiding nog intact, twee
uur later niet meer. 'Tussen die twee tijdstippen
moet het lichaam van de kade dus in beweging zijn
geweest, veel of weinig'. Het graafwerk in verband
met de aanleg van een schakelkast en de plaat
sing van de lantaarn kon volgens Thijsse niet van
invloed zijn geweest.
Droge zomer
Volgens sommigen was de droge zomer van 1959
van invloed op de toestand van de dijk. Op 15
februari 1960 kwam bij de Amsterdamse recherche
een anoniem briefje binnen, ondertekend door
'een landbouwer ten Noorden van Groningen'.
Hij meende stellig te weten wat de oorzaak van
de dijkdoorbraak was: door 'de langdurige felle
droogte' was een diepgaande spleet of scheur in
de dijk ontstaan, die echter niet goed zichtbaar was
geweest. 'Wilt u deze brief wel aan de heren laten
zien?'82 De brief kwam terecht bij officier van justi
tie mr. Bakhoven, die dit ongetwijfeld met Thijsse
besprak. Maar in zijn rapport komt deze tot de
conclusie dat de droge zomer weliswaar effect op
het grondwater in de dijk zal hebben gehad, 'maar
groot zal die invloed niet zijn geweest'. Er konden
zich als gevolg van de droogte ook geen gevaar
lijke scheuren hebben ontwikkeld. Thijsse geloofde
ook niet dat holen van ratten of mollen een rol
gespeeld konden hebben.
Genadeklap
In haar 83-jarige geschiedenis bleek de dijk
bestand tegen soms abnormale waterstanden. De
kwaliteit van het dijklichaam was op zich ook
voldoende. Aan de hand van foto's en nader onder
zoek kon Thijsse vaststellen, dat de doorbraak
zich voordeed in het bovenste deel van de dijk,
waarin de waterleidingbuis lag. Die buis was op
zich zorgvuldig gelegd, maar had in de veel stevi
gere kleilaag en niet in de zandlaag moeten liggen.
Het aanbrengen van de damwand in de zomer van
1959 - en wellicht ook de baggerwerkzaamheden -
werkte verstorend op de stabiliteit van de dijk. De
druk in het dijklichaam moet zodanig zijn opgelo
pen, dat de waterleidingbuis uiteindelijk knapte.
Wellicht betekende de golfbeweging die het passe
ren van de Octavia en de Nijkerk veroorzaakten,
de genadeklap. Er is naar de mening van Thijsse
sprake geweest van een samenloop van omstan
digheden. Was één van de genoemde factoren
(damwandschot, golfbeweging, waterleidingbuis in
zandlaag) afwezig geweest, dan zou de dijk waar
schijnlijk ook niet zijn bezweken.
Wie is verantwoordelijk?
In zijn rapport besprak prof. Thijsse ook de vraag
welke instanties verantwoordelijk waren voor de
veiligheid van de dijk en het poldergebied. In eerste
instantie was dat het bestuur van de Noorder IJpolder.
De provincie Noord-Holland oefende toezicht uit op
de handelingen van dat bestuur, terwijl de Kroon
het oppertoezicht had. In de praktijk kwam er erop
neer, dat de veiligheid in handen lag van het tech
nisch personeel van de polder, van de provinciale
waterstaat van de provincie Noord-Holland en van de
directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat. Die laat
ste was ook beheerder van Zijkanaal H. De gemeente
Amsterdam droeg geen verantwoordelijkheid, zij
moest slechts aan het polderbestuur vergunning
vragen voor werkzaamheden aan de dijk zelf, en voor
werk in Rijkswater aan Rijkswaterstaat. Deze vergun
ningen waren ook verleend.
Omdat het overgrote deel van de Noorder
IJpolder (324 van de in totaal 428 hectare) eigen
dom van de gemeente was, had Amsterdam een
belangrijke positie in het bestuur. Zij mocht
zes van de 18 stemmen uitbrengen. Voorzitter
van het polderbestuur was Goos van 't Hull, de
Amsterdamse wethouder van Publieke Werken.
Een constructie waarbij op zijn minst vraagtekens
kunnen worden geplaatst - Thijsse deed dat overi-
De Vergeten Watersnood
61