geworden. Uit die tijd dateren de eerste grote over stromingen en watervloeden, waardoor veel land werd weggeslagen.1 De boeren begonnen in de 12e eeuw kades rond hun land op te werpen, om zich tegen de zee te beschermen. Eerst individueel; later namen de bannen (bestuurlijke eenheden) het toezicht over de bedijking over en werden de stukjes kade tot een geheel gesmeed. Na verloop van tijd verbon den de bannen al die dijkjes weer tot een aaneen gesloten zeedijk. Rond het jaar 1200 was Waterland door één dijk omgeven. Die eerste dijk kon nog weinig weerstand bieden aan de zee. Geleidelijk aan werd de zeedijk hoger en sterker en werden de tussenpozen tussen de doorbraken groter. Pas na de aanleg van de Afsluitdijk is er echter een gevoel van veiligheid ontstaan in Waterland: Zuiderzee is nu IJsselmeer. Elke banne in Waterland was verantwoordelijk voor zijn eigen stuk dijk. Sommige bannen hadden echter een zwaardere dijklast dan andere, terwijl ze toch gelijkelijk profiteerden van een sterke dijk. De landbezittende boeren, die voor het werk opdraai den, konden hun taak vaak niet aan. In het ergste geval staken zij de spade in de dijk, wat betekende dat zij hun land opgaven uit onmacht. Vaak was daar al langdurige verwaarlozing aan voorafgegaan. De l6e en het eerste deel van de 17e eeuw werden als gevolg gekenmerkt door talloze doorbraken. Het water stond vaak eindeloos op het land. De bannen die de lichtste lasten droegen hebben nog lang verzet geboden maar in de loop van de 17e eeuw viel de noodzaak van gemeenmaking niet meer te ontkennen. De Staten van Holland en West-Friesland drongen aan op beter toezicht, de Hoge Raad gaf met een uitspraak in 1658 het laat ste zetje en de minder belaste dorpen en steden moesten toen wel toegeven. In 1663 verkreeg het Hoogheemraadschap Waterland zijn octrooi. Van die tijd af aan betaalden de ingelanden propor tioneel voor het dijkonderhoud, dat onder toezicht stond van een college van een dijkgraaf en negen hoogheemraden. Die zorgden voortaan voor de dijk.2 De hoogheemraden werden door de negen bannen afgevaardigd waaruit Waterland bestond: Purmerend, Monnickendam, Ilpendam en Purmerland, en de zes Waterlandse dorpen: Broek in Waterland, Zuiderwoude (met Uitdam), Ransdorp (met Holysloot en Durgerdam), Landsmeer (dat de dijk bij Kadoelen beheerde), Buiksloot (met Schellingwoude) en Zunderdorp (met Nieuwendam). De bannen waren zo samen gesteld dat elk dijkdorp aan een landdorp was gekoppeld. Het vissersdorp Durgerdam was aan de boerendorpen Ransdorp en Holysloot gekop peld, Nieuwendam aan Zunderdorp, Uitdam aan Zuiderwoude en Buiksloot aan Schellingwoude, dat weliswaar ook op de dijk was komen te liggen, maar dat van oorsprong een boerendorp was. Het hoogheemraadschap viel direct onder de Staten van Holland. Dat hield in dat de keuze van hoogheemraden door Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier - het dagelijks bestuur van de Staten van Holland in de regio boven het IJ - werd gemaakt uit tweetallen, die eerst aan de dijkgraaf waren voorgelegd. De Raden namen de voordracht altijd over. In de praktijk was de functie van hoog heemraad dus één van de ambten, die verdeeld werden onder de leden van de regentengroep in de betreffende dorpen en steden. De dorpen hielden een stevige vinger in de pap omdat zij optraden als ingelanden. Monnickendam speelde de hoofdrol want de dijkgraaf, tevens baljuw van Waterland, was altijd de schout van Monnickendam. Is de zee gestegen of het land gedaald? De dijken hielden weliswaar het zoute water tegen, de afwatering van het binnenwater werd door de voortschrijdende bodemdaling een steeds groter probleem. De Waterlanders hadden tot in de 15e eeuw via duikersluizen bij eb op de Zuiderzee kunnen lozen. Dat ging daarna door het toene mend verschil tussen maaiveld en zeeniveau niet meer. De bewoners zonnen op andere midde len om het overtollige water kwijt te raken. Ze begonnen hun landerijen te bepolderen en van molentjes te voorzien. Ieder voor zich. Daardoor werd de boezem van Waterland kleiner en steeg mét het binnenwater de nood hoger. In 1612 besloten de Waterlandse bannen vier molens buiten Ilpendam te bouwen, die uitsloegen op de Schermerboezem. Dat gaf natuurlijk problemen met het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen, dat de Schermerboezem beheerde. Daarop werden ze verplaatst (1632) naar de Poel bij Monnickendam, om op zee uit te slaan. Er zijn daar later nog vier molens bij geplaatst. Weer later nog eens vier bij Uitdam, de zogenaamde Rijpermolens. Vanaf het moment dat het octrooi werd verleend in 1663, beheerde het hoogheemraadschap ook de boezemwateren en de molens van Waterland. Het had daartoe de nodige watermolenaars in dienst. Overigens zijn er toch twee molens geplaatst die op de Schermerboezem uitmaalden. Dat gebeurde toen de drie Waterlandse meren werden drooggemaakt in 1627. Die droogmakerijen, de Broeker-, de Belmer- en de Buikslotermeer, sloegen uit op het boezemwater van Waterland. Dat stelde als voorwaarde dat het Heemraadschap der Drie Waterlandsche Meren de uitwateringsmogelijkhe den voor Waterland verbeterde. Het waterschap heeft daarop afspraken gemaakt met Uitwaterende Sluizen en mocht twee molens plaatsen, één bij Monnickendam en één bij Ilpendam. Alle inspanningen ten spijt bleef de afwatering problemen opleveren, dat was wel duidelijk in het 8 Watersnood in Waterland

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2010 | | pagina 9