doen. De ingelanden van de Zeevang en Waterland spraken bij die gelegenheid een sterke voorkeur uit om zogeheten Friese hoosbakken in te zetten, 400 in Waterland en 100 in de Zeevang. Die hoos- bakken waren grote emmers, waarmee steeds twee mannen water over de dijk konden zetten. Het middel was eenvoudig en zou bovendien al die arme mannen uit de overstroomde gebieden de gelegenheid bieden enig loon te verdienen. Waterland en Zeevang dienden een verzoek in bij de koning om geld voor dit project. Blankens advies over dit voorstel was een curieus voorbeeld van redeneren op twee sporen. Hij rekende de koning eerst uitgebreid voor hoe beperkt het resultaat van de hoosbakken zou zijn, om vervolgens - behoorlijk neerbuigend - te schrij ven dat het plan in al zijn eenvoud tenminste het voordeel bood, dat de waterschappen het zelf konden uitvoeren. Daarna herhaalde hij alle argu menten van de bestuurders van de overstroomde gebieden.55 De gouverneur onthield zich in dezen zorgvuldig van enig commentaar. De koning weiger de natuurlijk zijn medewerking; op de één of andere manier had hij het idee gekregen dat het geld in het water smijten was, om hoosbakken te gebruiken. Er moesten effectievere middelen te verzinnen zijn, schreef de minister van Binnenlandse Zaken namens de koning, en Blanken werd uitgenodigd zijn gedachten er eens over te laten gaan.56 Nu was Jan Blanken al sinds een jaar aan het experi menteren met stoommachines als aandrijfkracht voor watermolens. Hij had erover gepubliceerd in de Algemeene Konst en Letterbode van 22 oktober 1824. Op zijn buiten 'Vijverlust' in Vianen liet hij, op eigen kosten, zoals hij graag benadrukte, een fors model van een molen op stoomkracht bouwen, waarmee hij proeven wilde doen. De uitvinder Blanken was geheel in de ban van de mogelijk heden van stoombemaling en waarschijnlijk zou hij liefst niets anders doen dan sleutelen aan zijn vinding, om dan als een ware deus ex machina met zijn wondermachines heel het overstroomde land droog te malen. Op 17 maart schreef hij erover aan de minister en verzocht stoommachines te mogen bestellen om te koppelen aan watermolens, zodat die niet meer van windkracht alleen afhankelijk waren.57 Pas op 10 juni kreeg hij toestemming om 16 stoommachines te bestellen bij de beroemde firma Cockerill in Seraing. Helaas konden die Waterland niet helpen; Waterland moest NU droog, het kon echt niet wachten.58 En hoezeer de koning, zijn minister en Blanken ook moderne middelen wilden inzetten, ze waren er gewoon nog niet. Malen De windwatermolens van Waterland deden intussen hun best, maar veel haalden ze niet uit. Ze hadden, zoals eerder uiteen is gezet, vaak al moeite met het wegwerken van het gewone water. De wind werkte ook niet mee. Toch moest het mogelijk zijn, berekenden bestuurders van Uitwaterende Sluizen en andere waterschappen zeker een voet water (ongeveer 30 cm), via lozing door de sluizen van het Nieuwe Diep kwijt te raken. Tijdens het werk aan de berin ging had Blanken verzocht de marinesluizen in Den Helder dicht te houden wegens de aanzui gende werking die ervan uitging.59 Nu zouden ze open moeten. Lozing door de koopvaardijsluis was niet mogelijk, want die was nog niet af en lag er afgedamd bij. Blanken gaf dus opdracht de mari nesluizen zoveel mogelijk te laten lozen bij eb. Vreemd genoeg gebeurde er niets: de sluisdeuren bij Purmerend, die open moesten vallen zodra het water in de Schermerboezem lager kwam te staan dan het Waterlandse overstromingswater, bleven potdicht en het water in Waterland bleef even hoog. Heel de maand maart ging zo voorbij en er was nog geen streep water van het land verdwe nen. Er begonnen geruchten te circuleren als zou de beringing zó slecht zijn, dat het kwelwater bij bakken opborrelde, sommigen beweerden zelfs dat de dijk nog helemaal niet dicht was. Anderen spraken het vermoeden uit dat de sluisdeuren aan het Nieuwe Diep niet open stonden. Blanken sprak beide geruchten met klem tegen. Toch werd hij meer en meer aangesproken op het gebrek aan vorderingen. Hij verdedigde zich met steeds uitgebreider rapporten over de onmogelijkheid het water naar de Schermerboezem weg te werken, omdat die nu eenmaal net zo hoog stond als het water in Waterland. En dat het lozen bij het Nieuwe Diep daar niets aan toe of af deed. Dat lag gewoon te ver weg. Aan spuien op het IJ viel al helemaal niet te denken, dus, wat bleef er over? Hij wist het niet meer. "Ik heb gedaan wat ik kon", schreef hij op 7 april.60 Tot dan toe was Simon de Vries heel vriend schappelijk met Blanken omgegaan. Ze vonden elkaar ongetwijfeld ook op het gebied van stoom machines. De Vries, die inmiddels dijkgraaf van de Wijde Wormer was, betoonde zich zeer geïnte resseerd in Blankens proefstoommachine. Op 22 april meldde hij in de vergadering van heemraden van de Wormer, dat stoom het beste middel tot droogmaking was.61 In september 1825 stonden er inderdaad vijf stoommachines met zuigpompen te draaien. Uiteindelijk zouden er zelfs tien worden ingezet. Maar in april gaf ook De Vries blijk van gebrek aan vertrouwen in Blankens waterstaatkundige interpretatie van de stand van zaken in Waterland. Blanken antwoordde gepikeerd: "ik kan niet begrij pen, goede vriend, dat een man als U kan denken dat de Schermerboezem leeg zou kunnen lopen via de sluizen van het Nieuwe Diep", en: "geef iedere 48 Watersnood in Waterland

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2010 | | pagina 49