nu liever concentreren op de ellende binnendijks dan dat we over de oorzaak van de doorbraak doorgaan. Eigenlijk zegt hij: zand erover, laten we onze geschillen vergeten, we slaan een nieuwe bladzij op. Van Tets van Goudriaan eindigde met de mededeling dat hij tot zes uur die dag in het stad huis van Amsterdam te vinden was. Terug in Amsterdam riep hij een groepje hooggeplaatste lieden bijeen om geld in te zame len en noodhulp te organiseren. Deze Commissie tot ondersteuning der noodlijdenden door den Watersnood in Amsterdam kwam al in de namid dag van zaterdag vijf februari bijeen in het raad huis. Het was geen overheidscommissie, maar zij mocht wel rekenen op de steun van de stedelijke overheid en de gouverneur. Van Tets van Goudriaan had heren benaderd voor deze commissie, die al ervaring hadden opgedaan met noodhulp, toen in 1820 in Gelderland de rivierdijken waren doorge broken. Anderen waren verbonden aan belangrijke Amsterdamse gestichten. Dat bleek nog een nuttige connectie. Ook zaten er mannen bij die het over stroomde gebied goed kenden, waaronder dijkgraaf De Vries en hoogheemraad Daniel Arbman, de burgemeester van Monnickendam. Er was sinds 1809, toen de rivierdijken door braken, een routine ontstaan in het oprichten van hulpcomités bij watersnoden. Er lag nu als het ware een draaiboek klaar, bestaande uit de ervarin gen van voorgaande commissies en hun subcom missies. Meestal waren provinciale gouverneurs de voorzitter van zulke commissies.32 Nu vroeg de gouverneur voor zijn commissie mr. Johannes Carp deze rol op zich te nemen, omdat die al voorzit ter van de districtscommissie in Gelderland was geweest. Bij Koninklijk Besluit was die vorige commissie belast geweest met de regelmatige voor ziening in de behoeften van de ingezetenen in de geïnundeerde landen. Van Tets van Goudriaan wist wat van hem werd verwacht. Zijn eerste daad was dus het oprichten van precies zo'n commissie. Zeemanshoop Intussen was het College Zeemanshoop actief geworden, een gezelschap dat nog maar een paar jaar eerder, in 1822, was opgericht met als doel hulp aan zeelieden te bieden en fondsen voor hun weduwen en wezen te stichten. De effectieve leden waren kapiteins van de koopvaardij en enkele stuurlieden. Zij werden financieel gesponsord door rijke Amsterdammers, de honoraire leden. De kapiteins besloten direct uit te varen met hun eigen sloepen, maar ook met enkele, inderhaast gehuurde andere vaartuigen, om boeren en andere slachtoffers te redden. Het werd een indrukwek kende reddingsactie, die in alle gedenkboeken met recht de volle aandacht krijgt. Van het begin af aan stonden deze zeelieden in nauw overleg met de Commissie, die steeds zorgde voor voedsel en water en de opname van slachtof fers in Amsterdam.33 Er werd al na een dag een gezamenlijk noodkantoor ingericht in Buiksloot, de aanlegplaats voor schepen uit Amsterdam en het punt van vertrek voor boten die Waterland invoeren. Buiksloot werd zo een soort overslag voor hulpgoederen en een tussenstation voor de vluchtelingen. De eerste scheepjes vertrokken, beladen met water en brood, aan het einde van zaterdagmid dag vijf februari. Terwijl de Commissie haar eerste vergadering hield, voeren de zeelui, dwars door het noodweer heen, naar het Tolhuis bij de Willemsluis, waar zij hun sloepen over de sluisdijk sleepten. Ze splitsten zich: één groep ging naar Ransdorp, Holysloot en de Belmermeer. Een andere voer langs de Broekermeerdijk naar Broek. Weer ande ren zetten koers naar Landsmeer. Dat waren de plaatsen waar de nood het hoogst werd geacht. Gelukkig klaarde de hemel even op en bij het licht van de maan konden zij zich oriënteren. Het was ongeveer negen uur. Waterland had toen al een ellendig overstroomd etmaal achter de rug. Kapitein Pakes, een van de meest actieve leden van Zeemanshoop, leidde de groep die naar de Broekermeer stevende. Daar aangekomen koerste Pakes op de eerste de beste boerderij aan, maar daar werd hij doorgestuurd: er waren gammeler huizen, of huizen die lager gelegen waren, daar moest Pakes eerst maar heen. Dat bleek een juiste gedachte: nu kwamen ze bij boerderijen die niet tot aan het dak, maar tot de nok in het water ston den. Aan elk huis en molen werden mensen in één van de bootjes genomen. Een nieuwe sneeuwjacht maakte het extra moeilijk. De toestand van de geredde mensen was onbeschrijfelijk slecht. De meesten zakten "als dekens" op de bodem van de bootjes in elkaar. Vooral de mannen, noteerde de schrijver van het Historisch tafereel uit de mond van kapitein Pakes.34 Die verklaart dat uit het gege ven, dat die al zware dienst hadden gedaan aan de dijk. Maar afdoende verklaring voor het verschil tussen de sexen vindt hij dat toch niet, want de vrouwen hadden toch ook heel wat zwaar werk verzet. Pakes bleef dus met een vraag zitten. De geredde boeren jammerden om verloren huis en goed, maar vooral om het vee dat alom hartverscheurend stond te loeien, nu al meer dood dan levend. De boeren wilden liefst zo snel moge lijk weg van dat leed, naar Amsterdam. Om half twaalf leverde Pakes 21 personen bij de schout te Buiksloot af. Daarna ging hij naar Zunderdorp en Ransdorp, maar trof daar - zoals wij al weten - geen mensen meer die dringend gered moesten worden. Die waren al veilig in Durgerdam. Voort dus naar Landsmeer en - ondanks dat een andere ploeg uit dit dorp al tweemaal mensen naar Buiksloot had Watersnood in Waterland 33

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2010 | | pagina 34