werden gekozen en die vervolgens levenslang bleven zitten. Thierens was nog op het laatst van het oude regime, in 1794, benoemd volgens de oude gewoonte: het dijkgraafschap werd vervuld door de schout van Monnickendam. Monnickendam heeft zich lang baas in Waterland gewaand. De Waterlandse dorpen dachten daar natuurlijk heel anders over. Hoewel de benoeming van baljuw en dijkgraaf altijd aan de Hoogmogende Heeren voor behouden was geweest, had Monnickendam, als één van de stemhebbende steden in de Staten van Holland, die benoeming steeds handig naar zich toe weten te trekken. Die tijden waren nu voorbij. Het overige Waterland had er kennelijk plezier in Monnicken dam deze keer te passeren. Het dijkcollege dacht in eerste instantie gewoon zijn keuze voor de nieuwe dijkgraaf, Simon de Vries, te kunnen voordragen. Hij was in de praktijk al in functie. Daar bleek koning Willem I in zijn vaderlijke wijsheid toch anders over te denken. Eigenlijk was er nog geen duidelijke regeling voor de benoeming van de dijk graaf, maar daar zou nu in worden voorzien. Het college schreef gauw aan de koning dat het toch wel heel graag wilde, dat de nieuw te benoemen dijkgraaf land zou bezitten in Waterland, zodat hij goed op de hoogte was van de belangen van het gemene land, én dat hij in het gebied zou wonen. Op 30 oktober 1822 berichtte gouverneur Van Tets van Goudriaan, dat het dijkcollege behoorde tot de categorie instellingen, die een voordracht van drie mochten doen, waaruit de koning dan zou kiezen.16 De heren droegen daarop Simon de Vries als eerste keus voor. Er stonden nog twee hoog heemraden op de voordracht, geen van hen kwam uit Monnickendam, wel woonden ze in Waterland en bezaten ze land in het gebied. De koning nam de voordracht over en zo werd in 1823 voor het eerst een Purmerender dijkgraaf van Waterland. Alles aan deze benoeming was nieuw en Monnickendam legde zich er niet zo maar bij neer. Burgemeester Daniel Arbman diende een rekest (verzoekschrift) in bij de koning. Hij wilde zelf dijkgraaf worden. Hij verwees naar 'historische rechten' van zijn stad, de voordelen van de ligging van Monnickendam als woonplaats voor de dijk graaf en merkwaardig genoeg voerde hij ook nog aan dat de stad Monnickendam de laatste tijd in handel en welvaart groeide. Het college reageerde omstandig op dit rekest. Purmerend kent helemaal geen nadelen als woonplaats voor de dijkgraaf, schreef het college, want via het nieuwe Noordhollandsche Kanaal kan de dijkgraaf - nu het sluisje in de achterdich ting was weggehaald - net zo snel bij bedreigde plaatsen op de dijk zijn als vanuit Monnickendam. Bovendien, volgens onze instructie heeft iedere heemraad zijn eigen dijkpark, manschappen en magazijn. De dijkgraaf hoeft alleen maar het alge meen toezicht uit te oefenen. En als hij toch in Monnickendam moet zijn: van Purmerend rijdt men over het Oudelandsdijkje in de tijd van een uur naar Monnickendam, waar de secretaris woont en waar de werf is. Dat is toch ook niet bezwaarlijk te noemen. Ironisch wenst het college Monnickendam geluk met zijn herwonnen welvaart, maar dat heeft niets met de dijkgraafbenoeming te maken. Dan wordt nog even de vinger op de wonde gelegd: Monnickendam schijnt maar niet te kunnen accep teren dat de oude tijden voorbij zijn en dat het geen stemhebbende stad meer is. Simon de Vries en de Gouverneur De nieuwe dijkgraaf, Simon de Vries, was een baantjesstapelaar. Hij was al notaris en wethouder van Purmerend, en stond op het punt ook dijk graaf van de Wijde Wormer te worden. Hij was een hele meneer. Nam hij teveel hooi op zijn vork? Waarschijnlijker is dat hij niet gediend was van het toezicht dat de gouverneur op zijn handelen uitoe fende. Hoe dan ook, hij beantwoordde niet altijd diens brieven. In het licht van de latere gebeurtenis- 21 Adolph Leonard Thierens (1767-1822), arts, raad en schout van Monnickendam en dijkgraaf en baljuw van Waterland. Foto door J. Pörtzgen uit circa 1900 van een niet nader geïdentificeerd portret. Waterlands Archief, Purmerend. Watersnood in Waterland

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2010 | | pagina 22